De wind aaide over haar hals, blies haar manen tot leven, waardoor haar voorpluk zachtjes aan haar oor rukte. Haar staart wapperde achter haar aan, en haar kleine sokjes wapperde ook achter haar aan. De wind floot zijn liederen in haar oren. Alhoewel dat allemaal, stond ze stil, dood stil. Haar ogen flitsten over de rivier heen, die wild tegen zijn randen beukte. Water klotste er over heen, en maakte de merrie op sommige plekken lichtelijk nat. Haar vacht glinsterde in het felle winter licht. Haar ogen weerkaatste het licht goed af. De stenen, die hier al eeuwen lagen, roken verrot, en oud. Of hoe we dat ook noemen. De koude wind sneed zachtjes in haar ogen. Haar neusgaten sperde zich soms eventjes wijd open, om enkele geuren op te vangen. Soms botste de geuren tegen elkaar aan. Een roestige smaak van bloed kwam uit haar tong. Het prikte, ze had weer eens op haar tong gebeten hoor. Het litteken op haar hals prikte nog steeds een beetje. De herinnering die aan dat litteken zat was nog vers. Het was een gevecht, bij de vallei, met een of andere berg leeuw. De mondhoeken van Streya krulde nog eventjes moordlustig op toen ze eraan terug dacht, aan het gevecht, en aan de witte merrie genaamd Deina die toen was komen opdagen. Ze schudde haar hoofd eventjes, en haar mondhoeken stonden weer strak. Haar ogen waren gevuld met herinneringen aan moord, herinneringen die niemand kon lezen. De verscheidene littekens glinsterde in het felle licht dat van de zon af kwam. Haar hoeven plante zich in de grond. Een onbekende geur botste in haar neusgaten tegen andere geuren aan. Een geur van een paard. Streya haar staart had ze fier en trots in de lucht geheven, wachtend op het dier dat zou komen. Of niet zou komen...
~Kale Brain~
~Kale Brain~