De grote merrie Impaired stapte door de sneeuw. Het kwam tot haar knieën, maar daar had ze geen probleem mee. Ze stapte er makkelijk doorheen. Ze was net in DH en voelde zich helemaal thuis, genoeg goedzakjes om mee te dollen. Er stond een gure wind. De wind blies haar manen naar achter. Haar oren lagen plat tegen haar hoofd, haar kille ogen keken om zich heen. Ze zag alleen maar sneeuw, sneeuw, sneeuw en sneeuw. Het zag er triest uit, mooizo, dacht Impaired. Triest is goed.
Ze had haar hoofd dominant in de lucht, en er stond een spottend glimlachje rond haar mond. Ze liep verder door de sneeuw. En hoe verder ze liep hoen dunner het pak sneeuw werd. Impaired snoof hard. Zouden er paarden in de buurt zijn. Op dit moment had ze helemaal geen zin in gezelschap. Ze zou het paard gewoon verjagen. Of het moest iemand speciaals zijn. Iemand die haar aandacht trok. Niet veel paarden deden dat. Dus ze zou ook wel niemand tegenkomen.
Impaired liep tegen de wind in, het was een kleine verhindering. Ze had er niet zoveel last van. Met elke pas stampte ze hard op de grond. En een echo weerklonk, bij elke stap. Het zag er zeker niet sierlijk uit. Maar dat boeide Impaired niet, je had niks aan mooiheid. Je had veel meer aan kracht, snelheid. Al moest ze toegeven dat ze niet de lelijkste was. Ze was best wel sierlijk gebouwd, maar onwijs stevig. Dat kwam door de spieren. Ze had in het 1e jaar van haar leven, toen haar ouders stierven, zich helemaal niet zorgen gemaakt op kracht. Haar vader beschermde haar altijd. Maar toen kwamen er een paar paarden aan, het waren goedzakjes, de paarden waar ze zo’n hekel aan heeft. Ze waren met een grote groep, en haar zus Carramaena had haar meegenomen. De goedzakjes hadden hun ouders vermoord. Met die gedachte was Impaired altijd woedend. Boos stampte ze met haar hoef op de grond, en ze brieste boos. Diep ademhalen, dacht ze bij zichzelf. Als ze zichzelf zo opfokte zou dat op problemen uitlopen, ze zou dan paarden of dieren vermoorden, niet dat dat zo erg was. Ze genoot er altijd van als paarden met haar vochten, als ze op een bepaald moment hun bloed proefde, en het moment wanneer ze op de grond vielen, en nooit meer ademde. Alleen doode voor niks vond ze onnodig. Dat hadden ze ook met haar ouders gedaan. En dat vond ze ontzettend zwak. Maar als je het uitlokte, dan was ze niet te stopen.
Ze zou hier vast geen goedzakje tegenkomen. Dus dat scheelde weer. Al had ze wel zin om een beetje actie uit te voeren. Ze bekeek het gebied nog een keer, haar kille ogen zochten alles af. ze rook geuren. Geuren van veel paarden, met toch dezelfde geur. Zou hier misschien een kudde leven? Ze rook nog een keer goed. Ja, het was de geur van een kudde, een slechte kudde, hmm dit kan nog interessant worden, dacht Impaired. Misschien zou ze is een waardige tegenstander tegenkomen, niet zo’n slap goedzakje. Of misschien zou ze helemaal niet vechten. Ze besloot niet te wachten tot er iemand kwam opdagen. Dus hinnikte ze, hard hoog, een tikkeltje dominant, maar ook arrogant en trots. Eens kijken wie zou komen opdagen.
{&Azacar}
Ze had haar hoofd dominant in de lucht, en er stond een spottend glimlachje rond haar mond. Ze liep verder door de sneeuw. En hoe verder ze liep hoen dunner het pak sneeuw werd. Impaired snoof hard. Zouden er paarden in de buurt zijn. Op dit moment had ze helemaal geen zin in gezelschap. Ze zou het paard gewoon verjagen. Of het moest iemand speciaals zijn. Iemand die haar aandacht trok. Niet veel paarden deden dat. Dus ze zou ook wel niemand tegenkomen.
Impaired liep tegen de wind in, het was een kleine verhindering. Ze had er niet zoveel last van. Met elke pas stampte ze hard op de grond. En een echo weerklonk, bij elke stap. Het zag er zeker niet sierlijk uit. Maar dat boeide Impaired niet, je had niks aan mooiheid. Je had veel meer aan kracht, snelheid. Al moest ze toegeven dat ze niet de lelijkste was. Ze was best wel sierlijk gebouwd, maar onwijs stevig. Dat kwam door de spieren. Ze had in het 1e jaar van haar leven, toen haar ouders stierven, zich helemaal niet zorgen gemaakt op kracht. Haar vader beschermde haar altijd. Maar toen kwamen er een paar paarden aan, het waren goedzakjes, de paarden waar ze zo’n hekel aan heeft. Ze waren met een grote groep, en haar zus Carramaena had haar meegenomen. De goedzakjes hadden hun ouders vermoord. Met die gedachte was Impaired altijd woedend. Boos stampte ze met haar hoef op de grond, en ze brieste boos. Diep ademhalen, dacht ze bij zichzelf. Als ze zichzelf zo opfokte zou dat op problemen uitlopen, ze zou dan paarden of dieren vermoorden, niet dat dat zo erg was. Ze genoot er altijd van als paarden met haar vochten, als ze op een bepaald moment hun bloed proefde, en het moment wanneer ze op de grond vielen, en nooit meer ademde. Alleen doode voor niks vond ze onnodig. Dat hadden ze ook met haar ouders gedaan. En dat vond ze ontzettend zwak. Maar als je het uitlokte, dan was ze niet te stopen.
Ze zou hier vast geen goedzakje tegenkomen. Dus dat scheelde weer. Al had ze wel zin om een beetje actie uit te voeren. Ze bekeek het gebied nog een keer, haar kille ogen zochten alles af. ze rook geuren. Geuren van veel paarden, met toch dezelfde geur. Zou hier misschien een kudde leven? Ze rook nog een keer goed. Ja, het was de geur van een kudde, een slechte kudde, hmm dit kan nog interessant worden, dacht Impaired. Misschien zou ze is een waardige tegenstander tegenkomen, niet zo’n slap goedzakje. Of misschien zou ze helemaal niet vechten. Ze besloot niet te wachten tot er iemand kwam opdagen. Dus hinnikte ze, hard hoog, een tikkeltje dominant, maar ook arrogant en trots. Eens kijken wie zou komen opdagen.
{&Azacar}