De zon stond hoog aan de hemel, alleen een zacht briesje en de schaduw zorgde voor verkoeling. Op sommige plekken groeiden bloemen die een heerlijke, zoete geur verspreidden. Er vlogen vogels over en steeds meer konijnen durfden uit hun holletje te kruipen. Verschillende heuvels staken omhoog, de een nog hoger dan de ander. En op de top van een van de heuvels lag een paard. Een wit paard met donkere, zwarte ogen en een lange, witte staart en ze staarde voor zich uit. Haar benen lager onder haar hoofd terwijl ze genoot van de stilte. Soms sloot ze haar ogen, meestal als er weer een briesje voorbij kwam.
Mai was jong. Nog maar zes jaar en had nooit iets anders meegemaakt dan vrede en rust. Haar ouders hadden van haar gehouden, net als de rest van de paarden die ze kende. Ze wist nog hoe ze vroeger had gespeeld dat ze samen met haar broertje de wereld overwonnen had. Ze gingen dan machtig op een rots staan, zodat de wind haar manen meenam. Haar poten wat verder uit elkaar dan normaal...
Maar dat was niks voor haar, niet meer.
Ze opende haar ogen weer toen ze voetstappen hoorde. Het was maar zacht, waarschijnlijk werd het geluid gedempt door het zachte gras. Ze tilde haar hoofd op en keek om zich heen.
Mai was jong. Nog maar zes jaar en had nooit iets anders meegemaakt dan vrede en rust. Haar ouders hadden van haar gehouden, net als de rest van de paarden die ze kende. Ze wist nog hoe ze vroeger had gespeeld dat ze samen met haar broertje de wereld overwonnen had. Ze gingen dan machtig op een rots staan, zodat de wind haar manen meenam. Haar poten wat verder uit elkaar dan normaal...
Maar dat was niks voor haar, niet meer.
Ze opende haar ogen weer toen ze voetstappen hoorde. Het was maar zacht, waarschijnlijk werd het geluid gedempt door het zachte gras. Ze tilde haar hoofd op en keek om zich heen.