"Panarae"
Het had geregend, duizenden druppels die uit de hemel vielen. Ze hadden maar een doel, alles nat maken, zoveel mogelijk zo nat mogelijk. En ook hij had er niet aan kunnen ontsnappen zijn vacht was doorweekt, de strepen liepen van zijn rug over zijn borstkast naar beneden. Zijn manen hingen als touwen langs zijn hals, geknoopt en in de war. Hij gaf er niet om. Een paar bijna zwarte ogen staarden langs alle bomen voor zich uit, zochten zijn weg door de wirwar van groen en bruin. Hij kwam niet vaak in de bossen, waarom wist hij niet. De kans op goede paarden was groter, en niet dat hij ze express ontweek maar als je er eenmaal een tegen kwam leken er altijd meer te zijn en ze waren allemaal net zo irritant. Zijn staart sloeg geirriteerd tegen zijn flank en zoals altijd lagen zijn oren strak tegen zijn schedel gedrukt. Vage geuren drongen zijn neus binnen, de geur van het natte gras, het mos en de bomen. Het rook heerlijk maar daartussendoor was de geur ruikbaar van een ander iets, een dier, een paard wel te verstaan. Maar nog niet zo oud, het was een jong dier, droeg nog zo’n specifieke geur bij zich die ze droegen als ze pas een paar weken oud waren. Hij schudde even wild met zijn hoofd, irritante wezens, ze plakten enorm aan je vast zodra je ook maar een woord tegen ze sprak. In een poging om te zorgen dat hij het dier niet tegen zou komen veranderde hij van koers, hij draaide 90 graden en stapte toen krachtig door. Hij sloot zijn ogen vermoeid, de afgelopen dagen had hij enkel rondgezworven. Zijn hoofd hing een beetje maar nog altijd straalde hij kracht en imposantie uit. Toch bleven zijn gedachtes bij het veulen, hij had enkel de geur van het diertje geroken. Niet van een ouder dier geen vader geen moeder. Wat moest zo’n jong veulen alleen in het bos. Hij schudde krachtig met zijn hoofd, nee hij ging er niet naar toe en hij ging niet kijken of het hulp zou kunnen gebruiken. Hij had al een gruwelijke hekel aan die Vanilla die bij dezelfde kudde zat als hij. Maar hij bleef met slomere passen door lopen tot hij uiteindelijk stil stond. Hij kon zichzelf wel wat aandoen dacht hij terwijl hij toch omkeerde en de walgelijke geur volgde. Het struikgewas werd dikker en het kostte hem langzaam aan iets meer moeite om er door heen te komen, hij moest zijn benen hoog optillen en met de nodige kracht uit zijn achterbenen werken. Tot hij plotseling geen tot weinig weerstand meer had, hij stond op een open plek niet al te groot maar er zouden een aantal paarden kunnen staan. Hoewel die ruimte er was, was het enigste dat zijn blik ving het kleine bruine ding in het midden van de open plek. Zijn voorpluk was deels voor zijn ogen geschoven. Hij snoof even diep, zijn borstkast bewoog traag op en neer terwijl hij het tafereel op zich in liet werken.