Grote pakken sneeuw omringden van ijs gemaakte grotten. De daken van deze grotten waren ook bedekt met hetzelfde sneeuw. De ingangen van de grotten werden gesierd door lange, doorzichtige ijspegels, die schitterden als de zon op ze scheen. De zon, waar nu niks van te zien was. De lucht was bezaaid met langgerekte, grijs gekleurde wolken. Een koude wind waaide over de vlakte. Het deed dat enkele sneeuwkristallen van de "daken" van de grotten afwaaiden. En zodra ze de grond weer hadden bereikt, stil bleven liggen. De temperatuur was dan ook flink gedaald. En de seizoenwisseling was hard geweest. De winter zat eraan te komen, en het werd een stevige winter. Temperaturen zouden ver onder nul zakken. De grond zou keihard worden, en alles zou bedekt worden met de witte deken. Die moeder natuur op de aarde neer liet vallen. Voedsel vinden zou extreem moeilijk worden, en overleven moest. Paarden moesten zorgen dat ze zouden overleven. Op het moment was het de temperatuur ook niet comfortabel te noemen. En de wind, die ijzig koud door je vacht scheurde. Je manen in beweging bracht, je staart heen en weer zou laten zwaaien, zonder dat je er zelf voor zorgde. Het was niet prettig weer, en dat zou het ook niet worden.
Lichtjes was de brede hals van de chocoladebruine hengst gekruld. Zijn dikke manen bos viel eroverheen. Zijn benen tikte zijn donker bruine tot bijna zwarte staart aan, bij elke stap die hij verzette. De sneeuw knisperde onder zijn donker gekleurde hoeven, en lieten zijn sporen achter. Zijn oren draaiden verscheidene kanten op, als hij dacht een geluid op te merken. Maar meestal was het het suizen van de wind. De koude wind, die probeerde door zijn chocoladebruine vacht door te dringen. Maar zijn vacht had zich al aangepast aan de koude temperaturen, en het kleine paard was al gehuld in lange dikke haren, die hem moesten beschermen tegen de koude temperaturen. En dat zich nu bewees. Zijn vacht kon de wind tegenhouden, die bij andere paarden waarschijnlijk al doorgedrongen had. Zijn ogen speurden het gebied af, naar leven. Maar niks was te vinden, het meeste was bedekt met sneeuw, en dus zag hij alleen de witte kleur van de sneeuw. Hij bewoog zich voort langs de ingangen van de grotten, en steeds vlogen zijn ogen bij een ingang naar binnen. Speurden tussen de ijspegels door om leven op te merken. Maar hij had niks gevonden. Niks, helemaal niks. Geen enkel sprankje leven, geen enkele geur. Niks. De wind waaide alle recente geuren weg, hoog door de lucht. Zijn oren draaiden zich naar achter. Het pad leek naar beneden te gaan, en de sneeuw hoger te worden. Hij tilde zijn benen hoger op. De chocoladebruine kleur werd langzaam donkerder, en vanaf zijn knieën waren zijn benen bijna zwart. Het sneeuw nestelde tussen zijn haren van zijn benen, en smolten daar bij zijn lichaamsgewicht. Hij snoof een en liet zijn hals zakken, en liet zijn koperbruine snoet vlak boven de sneeuw hangen. Zijn lange snorharen raakten de koude sneeuw aan, en zijn hoofd weerde alweer omhoog, terug in zijn krul. Hij zwiepte eens met zijn staart tegen zijn flank aan. En vervolgens hield hij deze weer licht geheven, net iets van zijn billen af. Zijn stevige postuur was voor dit weer gemaakt, maar hij hield niet van het weer noch de temperatuur die erbij hoorde. Hij opende zijn mond even, en sloot deze weer wat een smakkend geluid maakte. Vervolgens schudde hij zijn hoofd omdat de wind sneeuwkristallen naar beneden liet dwarrelen, en deze richting zijn gezicht waaide.
Zijn ogen speurden het gebied rond, en vonden een wit gekleurde stip verderop. Zijn oren richten zich naar voren en zijn ogen werden tot spleetjes gevormd. Hij strekte zijn brede hals iets naar voren en probeerde te onderscheiden wat het was. Het witte dier was moeilijk te onderscheiden in de wit gekleurde sneeuw. Het had een perfecte schudkleur. Toen hij de vorm van het dier had gevonden werd zijn hoofd omhoog gegooid. Deze krulde zich direct weer op, en zijn lichaam werd een versnelling hoger gezet. Zijn passen werden groter. Hij baande zich door de sneeuw door, en het geluid van de knisperende sneeuw werd luider. Zijn hoeven werden ruiger tussen de sneeuw door geplant, en sneller weer omhoog gegooid. Zijn mond werd weer geopend en gesloten. Het smakkende geluid was nauwelijks te horen. Het geluid van de sneeuw overheerste. Alleen een paard met zeer goede oren had het geluid kunnen opmerken. Toen hij de geur van het dier zijn neusvleugels had bereikt, toverde de hengst een vriendelijke glimlach op zijn gezicht. In zijn ogen was een lichte twinkeling af te lezen. Steeds sneller naderde hij het dier, waarvan hij nu al duidelijk kon zien dat het een paard was. Zijn lichaamsbouw was breed, en zijn benen waren redelijk kort. Van zijn lichaam was behoorlijk goed af te lezen dat hij een IJslander was, maar hij was een stuk groter dan een gemiddelde schofthoogte van een gemiddelde IJslandse pony. Hij was bijna een paard te noemen, maar dan weer net niet.
Hij had het witte dier bijna bereikt, nog steeds was de warme glimlach van zijn gezicht af te lezen. De puntjes van zijn oren waren naar voren, naar het andere paard gericht. Ook zijn oren waren dezelfde chocoladebruine kleur als zijn vacht, maar ook de puntjes van zijn oren waren donkerder van kleur dan de normale basiskleur van zijn vacht. Hij was nu nog maar een paar meter van de merrie verwijdert. En op een meter afstand hield de hengst halt. Hij was groter en breder dan de witte merrie, maar direct wist hij van de merrie dat ze een IJslander was. Zijn ogen gleden eens snel over de merrie heen, over haar witte vacht, en haar parelmoeren gekleurde manen. Hij opende zijn mond om iets te zeggen, terwijl hij nog de laatste details van de merrie in zich opnam. 'Hallo, waarvan heb ik jou hier te danken?' kwam er met een charmante en warme toon over zijn lippen rollen. Vriendelijk keek hij de merrie aan, en wachtte af wat hij zou zeggen. En als hij eerlijk moest zijn, hij zag er nog best wel "cute" uit.
~ 'T ging wel lekker.