Persoon a gooit iets naar beneden.
B vangt het of laat het vallen
Als je het laat vallen verdwijnt het
Als je het vangt verdwijnt het ook
Hierna gooi je iets anders naar beneden.
Voorbeeld
Anne: banaan
Berend: vangen, wortel
Charly: vallen, rozijn
Dimfy: vangen, paard
enzv.
Het begin:
Computer
B vangt het of laat het vallen
Als je het laat vallen verdwijnt het
Als je het vangt verdwijnt het ook
Hierna gooi je iets anders naar beneden.
Voorbeeld
Anne: banaan
Berend: vangen, wortel
Charly: vallen, rozijn
Dimfy: vangen, paard
enzv.
Het begin:
Computer