Tikketakketikketakke. In plaats van haar normale tippeltjesdraf-ritme hadden er zich nu zwaardere tikken bijgevoegd. Het klonk als een groot orkest in haar oren. Een ware symfonie uitgevonden door niemand minder dan de grootse haar, Dapple. Zusje van Daper. Ze voelde zich groots en trots. Misschien moest ze er meerdere paarden aan toevoegen, of kon ze een groot concert geven voor iedereen. Ze draaide haar fragiele hoofd om. Achter haar liepen twee hengsten. Ze waren vrienden van haar broer. Ze zuchtte kort. Het was vervelend. Soms was haar broer net iets te overbezorgd, en dat maakte haar gek. Ze hield heel veel van hem, maar ze wilde ook eens iets van de wereld zien. De laatste keer had ze nieuwe vrienden gemaakt in de derrie-poel. Haar broer noemde het moeras. Het waren diertjes verstopt in de derrie-poel, en die trokken haar naar beneden. Het voelde zo raar, steeds verder wegzakkend. Toen was haar broer haastig aangestormd en had haar eruit gehaald. Nu vonden die nieuwe vrienden haar vast niet meer aardig. En nu, terwijl ze weer de zachte deken der sneeuwheid aan het onderzoeken was, kwamen twee hengsten aan. Ja, die waren de vrienden van Daper. Het waren zo ongeveer haar bodyguards, al de hele tijd. Telkens: Dapple dit, Dapple dat. Als Dapple niet in de buurt is van Daper moeten die twee weer aan de slag. Had ze nooit eens vrije tijd? Maar ze moest niet klagen. Daper had verhalen verteld over andere veulens. Veulens zoals haar. Die niemand hadden om voor hen te zorgen. Die elke dag pesterijen van andere veulens moest aanhoren, scheldwoorden en andere dingen. Die nooit door iemand werden beschermd. Dat vond ze zielig. Dus ze vond van haarzelf dat ze niet moest klagen. Maar iets zei in haar: Zelfs normale veulens die een normaal en gelukkig leven hebben mogen soms alleen zijn. Het was meer een gevoel. Een gevoel van onvoldaanheid. Een gevoel van vastgehouden te worden, opgesloten te zitten in een kleine kooi met overdosis aan voer en water. Maar nooit zou ze in die kleine kooi de vrijheidslucht kunnen inademen. De harde stenen waren lang niet zo leuk als de sneeuwlaag van het sneeuwveld. Daar was een dikke wollen deken. Hier was alleen steen. Steen steen steen. Het tikte gelukkig meer. Ze stopte even met denken en luisterde naar haar net gecomponeerde symfonie. Er moest een deuntje bij, maar ze kon op niets komen. Deze plek was anders. Minder leuk. Ze keek naar de lucht. Donker, heel donkergrijs. Meteen voelde ze een druppeltje op haar neus dat in haar neusgat terecht kwam. Ze snoof om het water uit haar neus te halen. Ze snoof weer. Het kietelde. Dat zo'n stomme plek toch nog z'n leuke kanten had. Het verbaasde haar erg. Meerdere druppels begonnen te vallen en haar vacht werd nat. Ze stopte en probeerde de druppels van haar vacht te happen door rondjes te draaien, maar een van de vrienden tikte haar aan om te laten zeggen dat ze weer moest verder lopen. Haar hoeven deden pijn. Ze beklommen de berg volgens haar al uren. Als een weg die nooit ophield. Maar die hield wel op. Eindelijk waren ze op een soort van plateau, maar niet op de top. Ze kon er tenminste wel goed staan. De hengsten stopten ook met stappen. Dapple herkende meteen de schim van haar grotere broer.
"DIAPER!" riep ze vrolijk, terwijl ze op Daper haast af stuiterde. Ze keek naar boven, naar het gezicht van haar broer. "Waarom liet je die stomme hengsten mij hier halen? Ze lieten me niet eens pauze nemen!" Ze keek de hengsten minachtend aan, en ging toen naast Daper staan, in de hoop dat deze ze meteen de berg afknikkerde. Of tenminste iets deed in die richting.
[&'nd Daper :3]
"DIAPER!" riep ze vrolijk, terwijl ze op Daper haast af stuiterde. Ze keek naar boven, naar het gezicht van haar broer. "Waarom liet je die stomme hengsten mij hier halen? Ze lieten me niet eens pauze nemen!" Ze keek de hengsten minachtend aan, en ging toen naast Daper staan, in de hoop dat deze ze meteen de berg afknikkerde. Of tenminste iets deed in die richting.
[&'nd Daper :3]