ver weg en onbekend
mis ik jou opeens
en weet niet waar je bent
oo-ohh was je maar hier
was je maar hier met mij
oo-ohh was je maar hier
was je maar hier met mij
mis ik jou opeens
en weet niet waar je bent
oo-ohh was je maar hier
was je maar hier met mij
oo-ohh was je maar hier
was je maar hier met mij
Haar vacht was nat van het zweet. Haar witgrijze manen waren tegen aan geplakt. Ook die waren weer nat. Ze keek achterom. Hoe lang had ze wel niet gegaloppeerd. Uren achter elkaar, maar ze moest doorgaan. Ze moest zoveel mogelijk kilometers afleggen. Ze mochten haar niet te pakken krijgen. Nooit niet. Ze wilde haar vader nooit meer zien, haar oude kudde nooit meer zien. Haar vader had haar pijn gedaan. Haar hart in een biljoen stukjes gescheurd. Dat zou nooit meer helen. Het zou nooit meer aan elkaar groeien. Hij had Raja vermoord. En dat zou ze hem nooit vergeven. Hij had hoor ook nooit los laten gaan. Ze mocht niks, en áls ze iets wilde moest ze het vragen. Het leek alsof ze nog maar een klein veulen was. Ze was al vijf hoor. Ze krulde haar hals. Ze hijgde eens. Ze had het gloeiend heet, maar koud tegelijkertijd. Het zweet koelde langzaam af tot een koude temperatuur, maar ze bleef door galopperen.
En ze miste Raja zo, het was nog maar een paar dagen geleden dat haar vader hem had vermoord, en direct daarna was zijn koninkrijk uiteen gevallen, en haar vader veroverde het. Hij doodde de overgebleven, totaal onschuldige paarden en nu had hij het grootste territorium in de weide omtrek. Oh wat was hij trots geweest. Hij had haar ook gewoon gebruikt. Hij wist vast wel dat ze stiekeme afspraken had met Raja en zo wist hij waar ze steeds kwamen, en toen heeft hij haar grote liefde vermoord. Al jaren had haar vaders kudde en Raja's kudde enorme hekel aan elkaar. Ze kon het ook niet meer aan. Ze zou nog wraak krijgen op haar vader. Misschien zat hij niet eens achter haar aan. Hij had zijn mooie dochter nu niet meer nodig. Of hij was bang geworden. Ze wist ook niet wat er in het hoofd rondging van haar krankzinnige vader. Ze mocht hem niet, en ze zou hem ook nooit mogen.
Maar ze zou haar prachtige droom prins nooit meer terugkrijgen. Hij was dood, en ze wist niet waar hij was. Ze kneep haar gifgroen gekleurde ogen dicht. In haar ooghoeken voelde ze de tranen al prikken. En voor haar zag ze de bruine hengst, met zijn dikke zwarte manen en witte benen. Op zijn gezicht was een brede bles af te lezen. Zijn lange zwarte staart ontspannen achter hem hangend. En de omhelzing waar ze samen in waren. Een zoute traan gleed over haar wang heen. Ze beet op haar lip. Ze moest er niet bij blijven zitten. Ze kon Raja niet meer levend maken, en ze moest nu haar leven goed maken. Zonder haar vader. Alleen, en zonder zorgen.
Ze kon niet meer, ze kon écht niet meer. Ze viel over in een draf. Haar flanken gingen snel op en neer en haar hartslag ging als een tekeer. Nu pas had ze door dat het gebied waar ze was totaal was veranderd. Hoge, donkergroene naaldbomen torende boven haar hoofd uit. Ze ging over naar stap, en schudde haar hoofd. Maar haar manen bleven aan haar natte hals vastplakken. Haar gifgroen gekleurde ogen inspecteerde het gebied om haar heen. Waar wás ze, en wat deed ze hier? Ja, wat ze deed wist ze. Vluchtten van haar vader, vluchtten van haar oude kudde. Vluchten naar een betere plek. Tekenen van leven waren hier wel te herkennen. Vogels floten vrolijk alsof het een doodnormale dag was. En kleine dieren zag je nog wel eens over de grond lopen. Het was fris qua weersomstandigheden. De hemel was gevuld met grijze lange wolken. En een frisse wind waaide tussen de bomen door tegen de witte merrie. Een rilling liep over haar rug. Ze had dan wel al een vacht die zich aan de weersomstandigheden had aangepast, maar deze was helemaal nat, waardoor ze het koud kreeg. Ze zuchtte. Ze moest maar een goed onderdak vinden, of iemand die voor haar kon zorgen. Nu pas realiseerde ze dat ze echt een vaderskind was. Altijd had haar vader voor haar gezorgd en op gelet of ze wel goede dingen deed. Ze had nooit geleerd om goed voor zichzelf te zorgen. Maar ze kon het zichzelf wel leren. Ze wist wat ze kon eten en wat ze niet kon eten. Zo ver kon ze zichzelf wel redden. Ze had dan ook nog haar natuurlijke instincten die haar op weg hielpen. Ze was weer een sprankje zelfvertrouwen rijker. Zie liet haar hoofd zakken en bleef vervolgens staan. Ze zwiepte haar witte staart eens tegen haar flank aan. Ze zou het wel redden.