As my life flashes before my eyes
I’m wondering will I ever see another sunrise?
So many won’t get the chance to say goodbye
I’m wondering will I ever see another sunrise?
So many won’t get the chance to say goodbye
Donkere schimmen bewogen. Kiowa keek verschrokken op. Ze schudde eens haar hoofd. Het was vast niets. Hoe groot was de kans dat een roedel wolven zich op een bevroren meer zouden wagen? Zo goed als nihil. Ze briestte eens luid en snoof. Het ijs kraakte lichtjes onder haar hoeven. Een koude wind vloog in haar gezicht. Meteen gooide ze haar hoofd omhoog. De wind bracht immers de geur van vreemde dieren met zich mee. Kiowa zuchtte eens, schudde nogmaals haar hoofd. Ze duwde haar neus haast tegen het dunne laagje sneeuw. Haar goede oor ging heen en weer. Haar slechte oor wendde ze naar een kant. Ze had zoal genoeg moeite om daar iets meer te horen. Nog eens sloeg de wind in haar neusgaten. Ze rook niets meer, enkel de geur van naaldbomen en de geur van afvallende bladeren. Ze rook ook vaag de geur van een paar paarden. Ze rook de konijntjes die in het bos leefden. Kiowa rook zoveel beter als andere paarden door haar slechte oor. Soms had ze meer aan haar reukzin dan aan haar oren. Daarom werd ze ook zo gek als ze hengstig was. De geur was voor haar zo sterk dat ze er gek van werd. Ze hoorde iets kraken, schrok. Uit angst ging ze de lucht in. Ze sprong een stuk vooruit. Dom van haar. Het dunne ijs onder haar hoeven begaf het. Ze zakte een stuk in. Ze rolde met haar ogen. Een schrel gehinnik kwam uit haar keel. Een paar beelden schoten voor haar ogen voorbij. Het wit van haar ogen was te zien. De angst om volledig door het ijs te zakken was groot op dit moment. Ze sloot haar ogen en sliktte eens zachtjes. Weer beelden van vroeger flitsten voor haar ogen voorbij. Zij met haar lieve zusje Nar. Het dierbaarste in haar leven al wou ze het niet toegeven. Ookal kibbelden ze zoveel, ze was zo belangrijk. Kiowa's linkerachterbeen zat klem in het gebroken ijs. Ze probeerde met haar voorbenen zich los te rukken, tevergeefs. Elke seconde dat haar been vast zat leek een eeuw te duren. Haar neusgaten stonden wijd open. Haar ogen stonden getekend met angst. Ze zette een stapje naar acheren. Ze voelde hoe het ijs losser kwam te zitten rond haar been. Kiowa zette nog een keer kracht en trok haar los. Ze probeerde op haar been te staan maar trok hem al snel terug. Waarschijnlijk had ze een van haar spieren overbelast. Ze bekeek haar been even maar kon geen wondes vinden. Ze kreeg een triomfantelijk grijnsje op haar gezicht. Plots gooide ze haar hoofd hoog in de lucht. Kreeg ze een iets of wat statige uitdrukking. Ze hinkte een stuk verder, ver genoeg van het zwakke ijs. Een vreemd paard kwam op haar af. Het dier moest maar eens slechte bedoelingen hebben. Dan wou ze niet op dun ijs staan. Een paar meter verder bleef ze staan. Ze zette koppig haar been neer op de grond en zette haar pokerface op. Ze draaide haar slechte oor naar achteren en keek trots voor zich uit. Ze wist dat het dier zou afschrikken door haar aftekeningen. Ze was verbonden met tweevoeters, die de handafdrukken van Satan, hun duivel, op haar voorhand hadden gezet. Ze was een oorlogspaard, eentje die voor niets terugschrok. Ze had andere, onschuldige, paarden zien sterven door tweevoeters. Genadeloos had ze over de lijken heen gesprongen, had ze overheerst. De blik die ze had voor een oorlog, die brandde nu ook in haar ogen.
[iedereen]