Het was koud en het jonge veulen wist helemaal niet wat ze moest doen. De activiteit was weer voorbij en ze had getraind zo hard ze kon. Het veulen was nu ongeveer zes maanden oud en haar kooi was geopend. Alsof er een slot om haar hart hing, maar zo was het in werkelijkheid niet. Ze snoof luid terwijl ze door de sneeuw liep. Ze kwam net van het ijsmeer en was nu verder aan het trekken. Ze had besloten om vanaf de drakenberg te vertrekken en te gaan tot ze weer bij haar eigen kuddegebied zou aankomen. Ze moest gewoon eens even weg van het gebied en haar eigen moeder. Ze begon het echt beu te worden dat ze zo deed. Deina was harder aan het worden en niets leek haar nog te interesseren. Zoals de woorden die ze uitsprak over de grote hengst waarmee zij, Anaïs, zou moeten voortplanten. Alsof ze zelf niet kon kiezen. Ze moest ook elke dag, elk uur, elke minuut bij de witte merrie rondhangen. Dat wilde ze niet meer. Ze was niet meer hetzelfde lieve veulentje als vroeger. Nu ze zes maanden oud was, had ze een eigen mening. Ze was slimmer dan haar eigen moeder en vader bij elkaar. Niet dat ze haar vader kende. Ze wist alleen dat hij gevochten had voor haar en hij was gewonnen ook. Daar was de moeder van haar pleegzus gestorven, om voor Deina op te komen. Vreselijk. Ook al had Djuna een goed leventje nu en was Anaïs best jaloers, toch was het jammer dat ze geen echte ouders had. Wacht maar. Alles veranderde nog wel als het aan haar lag. Haar moeder mocht gerust na drie jaren sterven zodat zij de kudde over zou nemen. Het veulen snoof woest en haar hoeven kwamen aan op een harder gedeelte. Ze keek om haar heen en zag dat ze bij de geisers was aangekomen. Ze negeerde het gebied terwijl ze zigzagde tussen de omhoog spuitende wateren. Ze drukte haar bruine oren in haar nek en sloeg met haar langere staart tegen haar flanken aan. Een paar kleine littekens hadden zich gevormd om haar voorbenen. Allemaal door de activiteit en haar wandeling door de gletsjer. Ze dacht aan alles dat ze nog had meegemaakt in deze lange dagen. Ze snoof zacht en een geur drong haar neus binnen. Het was een hele onbekende geur, maar langs de ene kant een klein licht bekend geurtje. Van haar moeder. Ze draaide een oor naar voren en bekeek alles. Ze zag nog niets buiten de rook die afkomstig was van de warme bronnen. Ze vond het hier niet eng. Sommigen zouden schrikken als het opende, maar zij niet. Ze stopte na een tijd in het midden van de geisers en haar donkere ogen gleden over de omgeving. Ze had niets te doen, maar die geur die ze rook was toch iets waardoor ze nieuwsgierig werd. Ze draaide haar hoofd en zocht naar het paard waarvan de geur afkomstig was.
Pablo
Pablo