Calipso draafde langst rivieren, over bergen en over het groeiende gras dat onder haar hoeven geplet werden. Ze stopte aan een klein, stromend riviertje. Ze dronk even en bekeek de mooie, gekleurde omgeving. Ze bekeek de bijen die in de bloemen zaten. Ze zag hoe ze van bloem naar bloem vlogen. Ze bekeek de hoge groene bomen, die nog maar juist bladeren aan hun bruine takken kregen. Ze stapte meer en meer naar het bloemenveldje. Ze begon een beetje te grazen en deed haar hoofd een paar keer omhoog en daarna terug naar beneden. Ze keek naar even rond en snoof eens luid om de geuren van de omgeving op te nemen. Met was gras in haar klein mondje begon ze rond te galopperen als een klein en gestoorde gek. Ze viel en rolde verder in het groene gras. Ze was een beetje moe en ging liggen in het gras. Ze hoorde rondom haar enge geluiden. Haar oren gingen speels om en neer. Ze deed haar hoofd nog eens omhoog zodat ze de omgeving nog eens kon bekijken. Ze zag niks. Het was nog volop dag en ze lag te slapen in de lekker, warme zon, die op haar zwarte vacht scheen. Ze sliep tot het nacht werd en ze werd toen pas wakker en als eerste keek ze naar de maan, het was weer volle maan. Ze ging naar de rivier om een beetje water te drinken, ze dronk even en deed haar zachte snuit uit het water en keek hoe de maan in het water stond. Ze was even weg met haar gedachten en ze bleef kijken naar het water, tot ze plots haar moeder en vader weer zag. Ze zetten van angst een paar stappen naar achteren en haar ademhaling was versneld, ze bleef naar achteren lopen tot ze met haar slanke, zwarte achterhand tegen een boom terecht komen. Je kon aan haar klein gezichtje zien dat ze geschrokken was en zo bleef ze enkele minuten kijken. Toen ze weer was ontspannen ging ze terug naar het veld met bloemen. Ze graasde even en deed haar hoofd omhoog en knabbelde verder. Het gras was uit haar mond en ze hield haar hoofd omhoog, om de omgeving en gevaren goed te kunnen zien. Ze snoof nog een keer heel luid en snoof een vreemde geur. Ze was al een paar weken niet meer in contact gekomen met andere paarden. Ze was een beetje bang voor de anders paarden. Dat bleef er over van de dood van haar zwarte moeder. Haar kleine oren stonden recht op en hoorde elk geluidje dat kort bij haar kwam. Ze wist niet vanwaar de geur kwam en vooral niet van wie. Ze bleef aandachtig, haar donkere ogen wende niet af van de omgeving. Ze zag niks maar hoorde en rook wel dat het paard dichter en dichter kwam. Ze werd banger en banger. Je zag aan haar lijf dat ze bang was, ze trilde helemaal. Haar staart stond stokstijf naar beneden gericht. Ze zag even later in de verte een zwarte vlek, dat korter en korter begon te komen. Hoe korter het paard kwam, hoe banger en harder ze begon te trillen. Ze trilde zo hard dat het pijn begon te doen.
-Anaïs-
-Anaïs-