Ze knipperde eens met haar ogen. Haar zicht werd beter terwijl ze langzaamaan het besef begon te krijgen dat ze net had geslapen. Haar bruine ogen staarde naar de mossige grond onder haar, en gleden over de grond, totdat haar blikveld op het moeras stuitte: Een dood gebied, vol ellende en pijn en afschuw. Hoeveel veulens en paarden zouden hier de dood hebben gevonden? Hoeveel nog, hoeveel levens zou het moeras nog nemen. Visual brieste zachtjes, terwijl ze verder rondkeek. Boom, boom, dode boom, dode boom. Eigenlijk was elke boom een dode boom, het was hier te afschuwelijk om te groeien. Waarom was ze hier eigenlijk? Het was een tijd geleden dat ze zich opvallend gedroeg in Dreamhorses, ze moest zich verbergen in een schuilplaats om van haar wonden te genezen, en nu was ze in topvorm. Maar wat was ook al weer de reden waarom ze in het moeras in slaap was gevallen? Ze wist het niet, wilde het ook niet weten. Nou eigenlijk wilde ze het wel weten, maar het klonk gewoon lollig. Ze schudde even met haar lichaam, voelde haar lange manen weer vrolijk heen en weer wapperen voor een nieuw avontuur. Als ze maar niet weer een slechtzakje tegenkwam die haar ging bevechten, ze kon eindelijk weer normaal bewegen, en dat wilde ze niet missen in haar leven: Normaal bewegen. Als ze te vaak gewond raakte, zou het toch een keertje permanent moeten zijn. Hoe vaak had een paard wel niet geprobeerd haar nek te bijten. Ze moest weer trainen, anders hield ze het nooit langer uit. Bonk bonk bonk bonk sop sop sop sop. Van de rand van het moeras ging ze de zompige grond op. Slechtzakjes vonden het zo geweldig op te scheppen hoe ze wisten veilig het moeras over te steken: Ja, gewicht in balans houden, maar de meeste paarden deden dat zonder confrontatie wel. En natuurlijk de vaste grond te pakken krijgen wanneer je voor iets onbenulligs stil moest staan, om te kijken hoe laat het was. De zon scheen half in haar ogen, was het bijna middag dan? Of was het net tussen de middag geweest? Zou ze over een uur of twee wel merken, maar als het bijna middag was, hoefde ze tenminste niet meer met de zon in haar ogen te draven. In een keurig licht drafje ging ze behendig langs de dode bomen, de extra zompige delen en niet te vergeten de afschuwelijke dingen. Nogmaals, waarom was ze hier? Had ze een reden hier te zijn in het moeras? Het zou wel weer een van haar mooie plannen zijn geweest die haar naar het einde van de wereld leidde. Het einde van iets. Bah, ze had een hekel aan eindes. Aan alles komt een einde, maar zelfs aan het einde komt een einde. Een einde aan het begin, dat kwam er ook wel. Echt alles had een einde, het is gewoon ontzettend flauw, je zou iets willen hebben dat geen einde had, maar dat is er niet. Ook aan haar zou er ooit een einde komen, maar ze hield dat maar ver weg in haar gedachten. Aan Boots was er al een einde gekomen, en het kwam door haar: De laatste persoon die zoiets zou doen. Weer met haar idiote plannetje. Ze moest eens ophouden met stomme plannen verzinnen, eerst Boots, en daarna kreeg ze klappen van Zephyr. En een wolvenroedel, maar dat was geen deel van het plan geweest. Misschien maar afkicken op de plannen...
Ze draafde verder, haar slanke benen raakten nauwelijks de zompiger wordende grond. Een regendruppel viel op haar neus. Oh nee, niet dat! dacht ze. Ze zou niet kunnen blijven draven met regen en het zompige moeras. Ze moest de rand vinden. Ze versnelde haar pas, rusteloos op zoek naar een stuk vaste grond, terwijl de regendruppels uit de hemel bleven vallen. Wacht, hoe kon het regenen terwijl net nog haar ogen verbrand werden in de zon? Draafde ze al zo lang? Ze had gelijk, de lucht was bedekt met grote donkere wolken. Waarom was ze te sullig het te merken? De druppels begonnen harder te vallen, ze moest echt iets vinden. Leek dat wat? Nee, dat zou net zo zompig worden. Waar was de rand? Was het moeras dan zo groot? Had ze die dode boom niet al eerder gezien, was ze rondjes aan het draaien. Ze werd steeds wanhopiger, en haar pas werd steeds sneller en slordiger. Ze hoorde gerommel. Onweer? Het zou vast niet een lange bui worden dan. Maar ze moest een goed stuk grond vinden. Ze zou hopelijk niet geraakt kunnen worden. "Argh!" riep ze, terwijl een boom voor haar in de fik vloog door een bijbehorende knal met bliksemflits. De vlammen werden gereflecteerd in haar ogen. De ironie. Waarom vond ze water slechter dan vuur? Ze draaide zich op een manier die Joost mag weten om, en zette een volle rengalop in naar de willekeurig uitgekozen richting. Waar ging ze heen? Straks ging ze naar het midden. Ze moest die kans grijpen. Een tweede blikseminslag, dit keer verder weg. Ze voelde de zompige grond haar tegenwerken, en ze voelde haar energie verdwijnen. Zou het moeras haar volledig opzuigen in alle gruwel. Derde knal. Vlakbij. Ze voelde de hitte, de energie, vlak naast haar in een dode boom. De klap deed haar achteruit vliegen. Even voelde ze de paar seconden extra langzaam en goed. De pijn, de vermoeidheid. De stem die iets zei wat ze niet kon verstaan. Daarna werd het zwart voor haar ogen, terwijl de bewusteloosheid haar hersenen overmeesterden.
{{Open =3}}
Ze draafde verder, haar slanke benen raakten nauwelijks de zompiger wordende grond. Een regendruppel viel op haar neus. Oh nee, niet dat! dacht ze. Ze zou niet kunnen blijven draven met regen en het zompige moeras. Ze moest de rand vinden. Ze versnelde haar pas, rusteloos op zoek naar een stuk vaste grond, terwijl de regendruppels uit de hemel bleven vallen. Wacht, hoe kon het regenen terwijl net nog haar ogen verbrand werden in de zon? Draafde ze al zo lang? Ze had gelijk, de lucht was bedekt met grote donkere wolken. Waarom was ze te sullig het te merken? De druppels begonnen harder te vallen, ze moest echt iets vinden. Leek dat wat? Nee, dat zou net zo zompig worden. Waar was de rand? Was het moeras dan zo groot? Had ze die dode boom niet al eerder gezien, was ze rondjes aan het draaien. Ze werd steeds wanhopiger, en haar pas werd steeds sneller en slordiger. Ze hoorde gerommel. Onweer? Het zou vast niet een lange bui worden dan. Maar ze moest een goed stuk grond vinden. Ze zou hopelijk niet geraakt kunnen worden. "Argh!" riep ze, terwijl een boom voor haar in de fik vloog door een bijbehorende knal met bliksemflits. De vlammen werden gereflecteerd in haar ogen. De ironie. Waarom vond ze water slechter dan vuur? Ze draaide zich op een manier die Joost mag weten om, en zette een volle rengalop in naar de willekeurig uitgekozen richting. Waar ging ze heen? Straks ging ze naar het midden. Ze moest die kans grijpen. Een tweede blikseminslag, dit keer verder weg. Ze voelde de zompige grond haar tegenwerken, en ze voelde haar energie verdwijnen. Zou het moeras haar volledig opzuigen in alle gruwel. Derde knal. Vlakbij. Ze voelde de hitte, de energie, vlak naast haar in een dode boom. De klap deed haar achteruit vliegen. Even voelde ze de paar seconden extra langzaam en goed. De pijn, de vermoeidheid. De stem die iets zei wat ze niet kon verstaan. Daarna werd het zwart voor haar ogen, terwijl de bewusteloosheid haar hersenen overmeesterden.
{{Open =3}}