Het heerlijke geluid van een kabbelend beekje dat traag voortkroop. In de verte maakte het geluid duidelijk dat het kalme beekje uit zou monden in een rivier, een snelle en woeste rivier. De bomen die zich over de beek heen bogen leken respect te hebben voor het water. Langs de hele lijn van de rivier waren de bomen opzij gesprongen zodat de rivier zijn weg kon gaan. Koud en vers water, dat uit de bergen was gestroomd, stroomde nu alleen maar sneller en sneller naar beneden om zich bij de zee te kunnen voegen.
De hengst had daar kort over na staan denken. Waarom was hij zo poëtisch? Wat had Amani hem ooit aangedaan. Ze had hem het hoofd op hol gebracht en vervolgens was ze, na het verbranden van haar stal, weggegaan. Natuurlijk was de hengst, Paint me Proud, het daar niet mee eens. Hij was verliefd op haar, hield zelfs al van haar. Hij schudde zijn hoofd even en bracht zijn benen in beweging om verder te gaan met de beweging. Proud was achter haar aangegaan, blind van de verliefdheid en fris als een pasgeboren veulen dat net het land in mocht. Proud liep over de losse steentjes waar af en toe één het water van inrolde. Hij zuchtte diep, brieste daarbij. Waar was zijn geliefde Amani? Had hij soms iets verkeerds gedaan? Vast niet, hij had nooit echt veel tegen haar gezegd, maar daarom mocht hij wel naar haar op zoek gaan toch? Zijn bruine ogen speurden de rivier af. Hij was al in verschillende gebieden geweest. Van de bergen, naar de vallei, naar de bossen en nu hier.
Paint me Proud zuchtte. Hij had er soms schoon genoeg van dat zijn ene oog zo tegen werkte. Ja, Proud was blind aan één oog. Zijn oortjes draaiden in de rondte wanneer er, buiten de drukker wordende rivier, duidelijk geluiden naar hem toe kwamen. Geluiden die door de wind werden meegevoerd van achteren. Maar wat was het precies? De zwarte vacht van de hengst glom in de zon, alsof er net een wollen doek over was gehaald. Zijn witte sokjes die hij achter had waren nog witter als wit in de voorjaarszon en zijn witte kolletje sprak daadwerkelijk de rest van zijn zwarte hoofd tegen. Zijn donkere ogen, waarvan de goeie naar achteren gericht, keken naar de omgeving. De witte waas in zijn oog werd zichtbaar wanneer hij zichzelf omdraaide. Hij had zich al klaargemaakt. Als het geen paard was, of een pony, dan was hij de pineut. Dan was hij ten dode opgeschreven. En doodgaan stond niet op zijn lijstje, eerst moest hij Amani vinden. "Lieve Amani, waar ben je toch? Was je maar hier." Zo dwaalden zijn gedachten kort af om zich vervolgens weer op het hier en nu te richten.
De hengst had daar kort over na staan denken. Waarom was hij zo poëtisch? Wat had Amani hem ooit aangedaan. Ze had hem het hoofd op hol gebracht en vervolgens was ze, na het verbranden van haar stal, weggegaan. Natuurlijk was de hengst, Paint me Proud, het daar niet mee eens. Hij was verliefd op haar, hield zelfs al van haar. Hij schudde zijn hoofd even en bracht zijn benen in beweging om verder te gaan met de beweging. Proud was achter haar aangegaan, blind van de verliefdheid en fris als een pasgeboren veulen dat net het land in mocht. Proud liep over de losse steentjes waar af en toe één het water van inrolde. Hij zuchtte diep, brieste daarbij. Waar was zijn geliefde Amani? Had hij soms iets verkeerds gedaan? Vast niet, hij had nooit echt veel tegen haar gezegd, maar daarom mocht hij wel naar haar op zoek gaan toch? Zijn bruine ogen speurden de rivier af. Hij was al in verschillende gebieden geweest. Van de bergen, naar de vallei, naar de bossen en nu hier.
Paint me Proud zuchtte. Hij had er soms schoon genoeg van dat zijn ene oog zo tegen werkte. Ja, Proud was blind aan één oog. Zijn oortjes draaiden in de rondte wanneer er, buiten de drukker wordende rivier, duidelijk geluiden naar hem toe kwamen. Geluiden die door de wind werden meegevoerd van achteren. Maar wat was het precies? De zwarte vacht van de hengst glom in de zon, alsof er net een wollen doek over was gehaald. Zijn witte sokjes die hij achter had waren nog witter als wit in de voorjaarszon en zijn witte kolletje sprak daadwerkelijk de rest van zijn zwarte hoofd tegen. Zijn donkere ogen, waarvan de goeie naar achteren gericht, keken naar de omgeving. De witte waas in zijn oog werd zichtbaar wanneer hij zichzelf omdraaide. Hij had zich al klaargemaakt. Als het geen paard was, of een pony, dan was hij de pineut. Dan was hij ten dode opgeschreven. En doodgaan stond niet op zijn lijstje, eerst moest hij Amani vinden. "Lieve Amani, waar ben je toch? Was je maar hier." Zo dwaalden zijn gedachten kort af om zich vervolgens weer op het hier en nu te richten.