Snuivend wroette haar smalle neusje door het gras heen. Plukken liepen onder haar kleine hoefjes door. Sierlijk, zoals een echte majesteit zich gedroeg trippelde ze door het half hoge gras door. Plukken gras prikten tegen haar knie aan. Een sierlijk, maar geïrriteerd briesje verliet haar neus gaten. Met één soepele beweging van haar hoofdje zorgde ze dat de witte voorlok uit haar ogen bleef. Tevreden trippelde ze door het gras heen tot aan de opkomende heuvels. Een klein water plasje zou voldoende geweest zijn voor deze kleinerd. Maar toen ook dat weg bleef gaf ze toe aan haar vermoeidheid en begon gelijk van het sappige gras onder een dikke treur wilg te eten. Een schelle krijs aan de richting waar later deze dag de horizon zou zijn kliefde een havik door de lucht. Eén iets, de glinstering waar de zon op zijn vleugels neerviel, herinnerde haar aan wat ze juist hier, juist nu kwam doen. Vrolijk huppelde ze door het grasveld heen. Algauw was het niet meer de wind, maar haar eigen kracht die haar voortdreef. Een zuivere hinnik doorkliefde de lucht als de havik. Tevreden liet ze zich in het gras vallen waarna ze een paar enkele toertjes van haar eigen as draaide. Het maakte nou niet meer uit hoe ze zich gedroeg of hoe ze er uit zag, het landschap was leeg, op haar en de dieren na was hier niemand. En er zou ook niemand komen.
[En pair of eyes]