... en anderen denken daar geheel anders over.
Nar liep rond, trapte dodelijk verveeld tegen een plompverloren takje aan. Het was saai. De wereld was weer groen. Nar hield niet van groen, laat staan de roze en geel zoals die bloempjes er nu uitzagen. Naast dat ze een ontiegelijk felle kleur hadden die Nar bijna zeer aan de ogen deed, smaakten ze ook nog eens beroerd door de gigantische hoeveelheid bijen en wespen die op jacht waren naar hun mierzoete nectar. Dat alles bij elkaar maakte dat Nar een belachelijk grote hekel aan die desbetreffende bloemen kreeg. Eten dat niet eetbaar was, maar er wel eetbaar uit zag was nou eenmaal niet grappig, ook al leek Moeder Natuur daar heel anders over te denken en lachte die Narretje nog eens even extra hard uit.
Grommend sjokte de kleine pony verder, schudde haar veel te dikke manenbos. Letterlijk te dik: De zon brandde al op haar zwarte vacht en hield nu ook nog eens de warmte tegen die van haar vel afstoomde. Onder haar bos haar had zich dan ook al een behoorlijke zweetplek gevormd. Al schurend had Nar geprobeerd haar manen wat in te korten, maar dat had geen ene moer uitgemaakt.
Met een beetje logisch nadenken had de kleine merrie uiteindelijk bedacht om naar de schaduw te trekken, waar het koeler zou zijn en daarnaast ook nog eens stiller: Alle verliefde paardenkoppeltjes leken de zon erg gezellig te vinden, in tegenstelling tot Nar. Misselijk door het kleffe en plakkerige gedoe van hen liep Nar in een kordate pas verder naar het Wilgenwoud toe. Als daar ook nog andere knollen zouden zitten, zou Nar ze wel eens even goed duidelijk maken dat zíj daar wilde zitten. Weliswaar maakte ze sinds ze de Horcrux was kwijtgeraakt nauwelijks tot geen indruk meer op van die rotpaarden, maar hé: Iemand eens tot de grond toe goed afbranden was niets mis mee.
Nars eveneens kogelzwarte ogen speurden de omgeving rond en ze zuchtte zwaar geërgerd toen ze merkte dat ze wederom niet alleen was.
Was er dan nergens een plek in dit godvergeten gebied waar het woord "rust" ook daadwerkelijk van toepassing was?
Nee, uiteráárd was die er niet, beantwoordde Nar met een chagrijnige ondertoon in haar gedachten.
In een kwieke pas en een ontzettend nukkige uitdrukking zette Nar voort naar de aanlokkelijk uitziende schaduw. De eerste die het waagde haar nú, op dit moment, in dit heden uit te dagen, had haar tanden in zijn of haar nek staan. Bij deze.
[Pearl]
Nar liep rond, trapte dodelijk verveeld tegen een plompverloren takje aan. Het was saai. De wereld was weer groen. Nar hield niet van groen, laat staan de roze en geel zoals die bloempjes er nu uitzagen. Naast dat ze een ontiegelijk felle kleur hadden die Nar bijna zeer aan de ogen deed, smaakten ze ook nog eens beroerd door de gigantische hoeveelheid bijen en wespen die op jacht waren naar hun mierzoete nectar. Dat alles bij elkaar maakte dat Nar een belachelijk grote hekel aan die desbetreffende bloemen kreeg. Eten dat niet eetbaar was, maar er wel eetbaar uit zag was nou eenmaal niet grappig, ook al leek Moeder Natuur daar heel anders over te denken en lachte die Narretje nog eens even extra hard uit.
Grommend sjokte de kleine pony verder, schudde haar veel te dikke manenbos. Letterlijk te dik: De zon brandde al op haar zwarte vacht en hield nu ook nog eens de warmte tegen die van haar vel afstoomde. Onder haar bos haar had zich dan ook al een behoorlijke zweetplek gevormd. Al schurend had Nar geprobeerd haar manen wat in te korten, maar dat had geen ene moer uitgemaakt.
Met een beetje logisch nadenken had de kleine merrie uiteindelijk bedacht om naar de schaduw te trekken, waar het koeler zou zijn en daarnaast ook nog eens stiller: Alle verliefde paardenkoppeltjes leken de zon erg gezellig te vinden, in tegenstelling tot Nar. Misselijk door het kleffe en plakkerige gedoe van hen liep Nar in een kordate pas verder naar het Wilgenwoud toe. Als daar ook nog andere knollen zouden zitten, zou Nar ze wel eens even goed duidelijk maken dat zíj daar wilde zitten. Weliswaar maakte ze sinds ze de Horcrux was kwijtgeraakt nauwelijks tot geen indruk meer op van die rotpaarden, maar hé: Iemand eens tot de grond toe goed afbranden was niets mis mee.
Nars eveneens kogelzwarte ogen speurden de omgeving rond en ze zuchtte zwaar geërgerd toen ze merkte dat ze wederom niet alleen was.
Was er dan nergens een plek in dit godvergeten gebied waar het woord "rust" ook daadwerkelijk van toepassing was?
Nee, uiteráárd was die er niet, beantwoordde Nar met een chagrijnige ondertoon in haar gedachten.
In een kwieke pas en een ontzettend nukkige uitdrukking zette Nar voort naar de aanlokkelijk uitziende schaduw. De eerste die het waagde haar nú, op dit moment, in dit heden uit te dagen, had haar tanden in zijn of haar nek staan. Bij deze.
[Pearl]