Wel, daar stond ze dan: Parmantig, trots en arroganter dan een menig maanden het geval geweest was. De wind wapperde door haar roetzwarte manen heen, rukte aan haar sneeuwwitte schedel in een poging die van haar kop weg te trekken. Echter was dat inmiddels zo goed als onmogelijk geworden: Nars kop was er dusdanig mee vergroeid dat het een wonder was dat het bot überhaupt nog kon klapperen op haar typische pony-hoofd. Bot gaf niet mee en de oogkassen van de schedel klemden zich boven haar ogen vast. Haar dikke voorpluk verhulde het punt tussen haar oren en de plaats waar het bot ophield en haar eigen, eveneens zwarte, vacht begon.
Nar schudde haar kop, brieste luid en keek met een zweem van zelfingenomenheid de omgeving rond, die toch bijzonder oninteressant was. Haar kogelzwarte ogen speurden naar iets wat wellicht voor tijdverdrijf zou kunnen dienen: As voldeed niet aan die eis, gras niet en de vulkaan evenmin. De kleine zwarte merrie was niet bepaald het type dat zich de longen uit lijf ging trainen, al schenen sommige knollen daar tot haar stomme verbazing voldoening uit te putten. Tot dusver had Nar enkel besloten dat het nodig was als ze zo depressief was dat ze tegen het plegen van zelfmoord aanzat wilde ze de longen uit haar idiote lijf kapot maken. Het was dan ook nooit haar lijf geweest wat haar gered had, maar keer op keer haar veel te grote muil voor zo'n klein uitgevallen dier. Eén keer waren het haar spieren geweest die haar leven hadden moeten redden en daar had ze zo'n flinke prijs voor moeten betalen, dat ze het nu slechts bij woorden hield.
De hoeven van Sauron stonden tot in de eeuwigheid in haar rug gegraveerd, maar Nar kon nou niet zeggen dat ze daar echt mee zat. Het enige waar ze van baalde, was dat de hengst weggelopen was voor ze het gevecht goed en wel af hadden kunnen maken. Het was met een gelijkspel geëindigd en sindsdien bekeek Nar de viesbruine hengst met hele andere ogen. Een vreemdsoortig respect had de stomme verbazing - misschien is minachting een veel beter woord in dit geval - verdreven die ze eerst voelde toen de hengst haar sarde, irriteerde en tot het uiterste probeerde te jennen. Nar was de eerste geweest die haar tanden in het paard gezet had. Dat maakte haar ergens trots op zichzelf, ook al was dat geheel misplaatst.
Nar snoof en trapte met haar hoef in het mulle, zwarte stof, of de as, zoals dat ook wel genoemd werd. Op zoek naar een stevigere ondergrond, op zoek naar iets meer houvast, wat ze tot haar grote spijt niet vond. Nar rolde met haar ogen: het zal ook eens meezitten zeg. Was dat zoveel gevraagd? Kennelijk had ze Karma zo hard op die veel te grote tenen van haar getrapt dat Karma geen andere uitweg meer zag dan haar gehele toorn over de zwarte pony uit te storten. Nar was het daar nog steeds niet mee eens: Ze had immers nooit halsmisdaden begaan en nog nooit iemand van het leven beroofd, maar dat scheen niet mee te tellen in de ogen van de godin. Opnieuw deed Nar een poging en schoffelde haar hoeven in het as, maar toch gleed ze opnieuw weg. Gefrustreerd klapte ze haar kaken met een beste kracht op elkaar en verbeet een aantal bijzonder toepasselijke scheldwoorden die in haar opkwamen. Een klein detail? Het leven is niet eerlijk en dat zal het ook wel nooit worden.
*Omdat schijnbaar iedereen het lijkt te doen, zet ik ook maar neer dat dit topic open is.
Nar schudde haar kop, brieste luid en keek met een zweem van zelfingenomenheid de omgeving rond, die toch bijzonder oninteressant was. Haar kogelzwarte ogen speurden naar iets wat wellicht voor tijdverdrijf zou kunnen dienen: As voldeed niet aan die eis, gras niet en de vulkaan evenmin. De kleine zwarte merrie was niet bepaald het type dat zich de longen uit lijf ging trainen, al schenen sommige knollen daar tot haar stomme verbazing voldoening uit te putten. Tot dusver had Nar enkel besloten dat het nodig was als ze zo depressief was dat ze tegen het plegen van zelfmoord aanzat wilde ze de longen uit haar idiote lijf kapot maken. Het was dan ook nooit haar lijf geweest wat haar gered had, maar keer op keer haar veel te grote muil voor zo'n klein uitgevallen dier. Eén keer waren het haar spieren geweest die haar leven hadden moeten redden en daar had ze zo'n flinke prijs voor moeten betalen, dat ze het nu slechts bij woorden hield.
De hoeven van Sauron stonden tot in de eeuwigheid in haar rug gegraveerd, maar Nar kon nou niet zeggen dat ze daar echt mee zat. Het enige waar ze van baalde, was dat de hengst weggelopen was voor ze het gevecht goed en wel af hadden kunnen maken. Het was met een gelijkspel geëindigd en sindsdien bekeek Nar de viesbruine hengst met hele andere ogen. Een vreemdsoortig respect had de stomme verbazing - misschien is minachting een veel beter woord in dit geval - verdreven die ze eerst voelde toen de hengst haar sarde, irriteerde en tot het uiterste probeerde te jennen. Nar was de eerste geweest die haar tanden in het paard gezet had. Dat maakte haar ergens trots op zichzelf, ook al was dat geheel misplaatst.
Nar snoof en trapte met haar hoef in het mulle, zwarte stof, of de as, zoals dat ook wel genoemd werd. Op zoek naar een stevigere ondergrond, op zoek naar iets meer houvast, wat ze tot haar grote spijt niet vond. Nar rolde met haar ogen: het zal ook eens meezitten zeg. Was dat zoveel gevraagd? Kennelijk had ze Karma zo hard op die veel te grote tenen van haar getrapt dat Karma geen andere uitweg meer zag dan haar gehele toorn over de zwarte pony uit te storten. Nar was het daar nog steeds niet mee eens: Ze had immers nooit halsmisdaden begaan en nog nooit iemand van het leven beroofd, maar dat scheen niet mee te tellen in de ogen van de godin. Opnieuw deed Nar een poging en schoffelde haar hoeven in het as, maar toch gleed ze opnieuw weg. Gefrustreerd klapte ze haar kaken met een beste kracht op elkaar en verbeet een aantal bijzonder toepasselijke scheldwoorden die in haar opkwamen. Een klein detail? Het leven is niet eerlijk en dat zal het ook wel nooit worden.
*Omdat schijnbaar iedereen het lijkt te doen, zet ik ook maar neer dat dit topic open is.