Het verbaasde Magnolia zeer dat ze gewoon met minder dat enkel gemak het gebied van de ‘slechte’ kudde in lopen kon zonder meteen aangevallen te worden door de slaafjes van de leidster, of Alfa. God, wat háátte ze dat woord. Was dit een verdomde wolvenroedel of iets? Wat een tragedie, wat een tragedie.
Het geluid van haar hoeven op de kiezels weerkaatste tussen de bomen die de rivier omringden, een diepe zucht ontsnapte haar bek.
Ze miste hoe het vroeger was, ze hoopte stiekem dat de rivier meer rood was dan blauw. Maar ach, Things Change of niet?
Haar hoeven gleden met gemak het ondiepe water van de rivier in en ze stak het dunne stukje helderblauw over. In haar zicht kwamen herten, wat een leuke beesten waren dat. En er zat nog aardig wat vlees aan, hoe ze naar zo’n niveau zakken kon wist ze niet meer. Maar elk vlees was immers goed genoeg, dat vond zij dan.
Langzaam, voorzichtig, stil en sluw hoefde ze niet te zijn, alles behalve dat samen. Zonder enkele moeite kon ze tussen het kleine groepje herten staan en mee grazen, maar blegh, wat smaakte dat gras vies.
Uit het niets gaf Magnolia een trap tegen de heup van een bok aan en ze hoorde het zwakke bot al meteen kraken. Angstig lag het dier op de grond terwijl de laffe vrouwtjes al weggerend waren.
Op de één of andere manier smaakte een leider tien maal beter dan een simpel lid, een zwakke slaaf, een volgeling. Leiders waren sterk, al hoewel, deze zeker niet.
Zonder enig medelijden ging Magnolia op enkele botten van het dier staan wat het lied huilen en schreeuwen als een klein kind dat gevoed wilde worden.
Na een tijdje van het geschreeuw te genieten liet ze het dier snel dood bloeden door in zijn slagader in de hals te bijten. Het kostte de bok exact 10 hartslagen voordat hij was doodgebloed, de bloed toevoer naar zijn hersenen was gestopt en bovendien was hij ook nog eens gestikt in zijn eigen bloed. ‘Oh, wat een tragedie.
Een jacht ongeluk misschien? Nee, nee, zeker niet. Het was de enige echte Magnolia.’ Sprak ze terwijl een grimas haar lippen sierde.
De lippen die al snel bedekt waren met bloed toen ze zich genoegen deed aan een mals stuk hertenvlees. Ze liet enkele stukken achter en enkele stukken werden opgegeten door Zorro, haar fijne vos-wolven vriend.
Met de hulp van Zorro die een poot vast hield met zijn scherpe tanden wisten ze het gewei af te krijgen. Al zat er nog wel wat vlees aan.
Het had de bok een poot gekost, want de linker- achter was er door Zorro afgescheurd, die was zoiezo al zwak door het gebroken botten-stelsel.
Verse geuren van een dood dier waren altijd maar, dan ook áltijd heerlijk om weer te ruiken. Hoe vaak ze het dan ook ruiken zou.
Opnieuw spitste ze haar oren, maar liet het gigantische gewei niet los. Het gewei was hoe dan van haar nu.
In haar zicht verscheen een wit vlek en weer werden haar lippen gesierd door een gemene grimas. Veel geuren drongen haar sterke neus binnen, die van Zorro, die van het dode hert, die van de levende herten verderop en die van het onbekende paard dat naderde.
Het geluid van haar hoeven op de kiezels weerkaatste tussen de bomen die de rivier omringden, een diepe zucht ontsnapte haar bek.
Ze miste hoe het vroeger was, ze hoopte stiekem dat de rivier meer rood was dan blauw. Maar ach, Things Change of niet?
Haar hoeven gleden met gemak het ondiepe water van de rivier in en ze stak het dunne stukje helderblauw over. In haar zicht kwamen herten, wat een leuke beesten waren dat. En er zat nog aardig wat vlees aan, hoe ze naar zo’n niveau zakken kon wist ze niet meer. Maar elk vlees was immers goed genoeg, dat vond zij dan.
Langzaam, voorzichtig, stil en sluw hoefde ze niet te zijn, alles behalve dat samen. Zonder enkele moeite kon ze tussen het kleine groepje herten staan en mee grazen, maar blegh, wat smaakte dat gras vies.
Uit het niets gaf Magnolia een trap tegen de heup van een bok aan en ze hoorde het zwakke bot al meteen kraken. Angstig lag het dier op de grond terwijl de laffe vrouwtjes al weggerend waren.
Op de één of andere manier smaakte een leider tien maal beter dan een simpel lid, een zwakke slaaf, een volgeling. Leiders waren sterk, al hoewel, deze zeker niet.
Zonder enig medelijden ging Magnolia op enkele botten van het dier staan wat het lied huilen en schreeuwen als een klein kind dat gevoed wilde worden.
Na een tijdje van het geschreeuw te genieten liet ze het dier snel dood bloeden door in zijn slagader in de hals te bijten. Het kostte de bok exact 10 hartslagen voordat hij was doodgebloed, de bloed toevoer naar zijn hersenen was gestopt en bovendien was hij ook nog eens gestikt in zijn eigen bloed. ‘Oh, wat een tragedie.
Een jacht ongeluk misschien? Nee, nee, zeker niet. Het was de enige echte Magnolia.’ Sprak ze terwijl een grimas haar lippen sierde.
De lippen die al snel bedekt waren met bloed toen ze zich genoegen deed aan een mals stuk hertenvlees. Ze liet enkele stukken achter en enkele stukken werden opgegeten door Zorro, haar fijne vos-wolven vriend.
Met de hulp van Zorro die een poot vast hield met zijn scherpe tanden wisten ze het gewei af te krijgen. Al zat er nog wel wat vlees aan.
Het had de bok een poot gekost, want de linker- achter was er door Zorro afgescheurd, die was zoiezo al zwak door het gebroken botten-stelsel.
Verse geuren van een dood dier waren altijd maar, dan ook áltijd heerlijk om weer te ruiken. Hoe vaak ze het dan ook ruiken zou.
Opnieuw spitste ze haar oren, maar liet het gigantische gewei niet los. Het gewei was hoe dan van haar nu.
In haar zicht verscheen een wit vlek en weer werden haar lippen gesierd door een gemene grimas. Veel geuren drongen haar sterke neus binnen, die van Zorro, die van het dode hert, die van de levende herten verderop en die van het onbekende paard dat naderde.