om zekerheid te hebben.
||Open||
Haar passen vergrootte zich, verkleinde zich en vergrootte zich weer. In een onregelmatig tempo waggelde ze door. Haar hoofd laag aan de grond. Met haar gedachten zat ze ergens tussen hemel en aarde, tussen zwaartekracht en de kans om te vliegen. Je moest alleen daar komen waar nog nooit iemand gekomen was, klimmen tot je weg kon vliegen. In een vrijheid die je nog nooit gekend had, nooit zal kennen daarvoor. Iedereen zou die vrijheid ooit kennen, Ravena associeerde dit met de dood. Niet met gewoon de vrijheid van een levend paard. Want och, ze konden haar vrij noemen wat ze wouden, een wild paard, een paard in vrijheid. Maar ze logen, ze was niet vrij, niemand was vrij. Er was altijd wel iets om je aan te houden en anders zou je gestraft worden door anderen. Wouw, lekker vrij was dat. Daarbij liep haar kudde ook niet bepaald op rolletjes, het was verschrikkelijk inactief en Ravena was bij einde raad, ze had werkelijk waar geen idee meer wat te doen. Dan kwam er ook nog bij kijken dat meneertje Black Night op het punt stond om de kudde uit geschopt te worden, een sadistische glimlach gleed rond Ravena’s gezicht, misschien zou ze hem wel letterlijk de kudde gebieden uit schoppen, met de boodschap dat meneertje inactief niet meer terug hoefde te komen. Ja, dat waren nog eens plannen. Haar hoofd gleed een beetje de lucht in. Dat waren nog eens plannen, dacht ze bitter. Jammer dat hij niet meer in Dream Horses was, of niet meer actief en dat ze hem de kudde uit kon zetten, maar niet kon schoppen. Want ze mocht dan wel snel boos of geïrriteerd zijn door een paard, onze Black Night had al met de hakken over de sloot de kudde in gekund. Ze had nieuwe leden nodig, ze was wanhopig opzoek naar leden en hij was dus een goede optie. Dacht ze, mooi niet, hoelang was hij nou actief geweest? Hoogstens een week, toen peerde hij hem alweer. Haar paarse ogen keken uit over de zee, opzoek naar enig teken van land in de blauwe verte. Het geruis, gedonder, van de zee viel haar amper op. Ondanks dat haar ogen de verte in tuurde viel haar het niet tot amper op hoe de zee tegen de kliffen, zijn randen, aan knalde en uit elkaar brak. Ze was er niet bij met haar hoofd, zat ergens tussen hemel en aarde, daar waar het leven lastig was, waar al haar problemen zich opkropte, want ze had verreweg iets van wat je een perfect leventje kon noemen. `Is het stom om te geloven in het leven?’ zachtjes murmelde ze de woorden, haar mond opende zich amper terwijl de lettergrepen zo haar mond uit slopen. Aan wie ze de vraag stelde? Aan niemand in het bijzonder eigenlijk. De wind was de meest logische kandidaat. Was het überhaupt wel slim om te geloven in iets wat geen zekerheid boot? Was het wel slim om te geloven in iets wat voorbij gaat? Het antwoord was simpel, niks geen filosofisch gedenk, nee. Gewoon nee, hard en kort. Het leven heeft geen zekerheid, het leven gaat voorbij, het was niet slim om erin te geloven. Maar je moest ergens in geloven, het deed goed om te geloven in iets wat je wellicht veiligheid kon bieden, ook al kon het leven je dat niet. Als je het maar geloofde. Zachtjes, als een veertje dat naar de aarde toe dwarrelt aangedreven door zwaarte kracht, kwam ze terug op aarde. Haar ogen werden minder glazig en ze voelde de tranen in haar ogen, zoals je had als je heel lang voor je uit staart zonder te knipperen. Een wazige vlek vormde zich voor haar ogen. Na een paar keer geknipperd te hebben zag ze hem, of haar, staan. Een ander paard, recht voor haar. Op amper drie of twee meter afstand. Van schrik sprong ze naar achteren, hield ze haar adem in en voelde ze haar hart omhoog springen. |
||Open||