Dit is de verhaallijn die ik heb geschreven voor de site van mij en Renske, maar ik vond het verhaal wel leuk en vroeg me af wat jullie ervan vinden :3
Het is een soort spookverhaal achtig iets maar dan minder eng denk ik c:
Renske als je hier problemen mee hebt dan uhm, heb je pech.
Het is een soort spookverhaal achtig iets maar dan minder eng denk ik c:
Renske als je hier problemen mee hebt dan uhm, heb je pech.
- Spoiler:
- Het was een gure wintermorgen, de sneeuw dwarrelde langzaam naar beneden. Het was doodstil, geen kat die zich hier in de buurt waagde. Soms zag je vluchtig een vogeltje over vliegen, of een konijntje langs rennen, maar niemand wou opvallen. Laag en dreigend hingen de zwarte wolken boven het gebied, de angst schoof eronderdoor, nestelde zich tussen het gras, drong diep tot iedereen die zich hier waagde door. Het gebied, het hele land, was in de greep van angst, enkele katten waagde zich hier in de buurt, maar niemand had ze ooit terug gezien, zeggen ze.
Angst, dat was het juiste woord voor de sfeer in Feline Dreams. Er heerste angst en waar het vandaan was gekomen wist niemand precies, het gerucht ging de ronde dat er een hutje was. Een hutje op een open vlakte, nu bedekt met een dikke laag sneeuw. Men zag schimmen door de ramen, er verschoven dingen in het hutje, de deur waaide open. Niemand waagde zich dichtbij het hutje, nieuwsgierige bekeken het van een afstandje, maar ze rende vaak al snel weg, te bang om nog in het gebied te blijven. De angst drong tot diep in je ziel door, hij was haast tastbaar. Enkelingen waagde zich naar binnen, ze waren nooit meer terug gezien. Of ze nou weggerend waren en ergens afgelegen weg kwijnde van de angst, te bang om de wereld ooit nog te confronteren, of dat ze dood waren gegaan door iets dat daar binnen leefde. Niemand kon het zeggen.
Er werd gefluisterd dat het hutje het thuis was van een monster, iets dat door de duivel zelf werd gevreesd. Zelf mocht je jouw fantasie erop los laten lopen, er waren al verschillende versies van het verhaal verteld en bedacht, maar ik ben de enige die het goede verhaal zou kunnen vertellen, over wat daar echt leeft, of dat er überhaupt iets leeft, want ik heb het overleefd.
Mijn naam is Xerez en ik zal jullie meenemen naar enkele maanden terug, wanneer ik voor het eerst het hutje zag, ik weet het nog als de dag van gisteren.
Langzaam sloop ik dichterbij, de maan scheen helder aan de hemel. Het zwakke licht dat er vanaf scheen was net genoeg om te zien waar ik liep. Ik zette zorgvuldig mijn poten neer, er was iets aan dat hutje dat er voor zorgde dat ik voorzichtiger aan deed. Het was iets aan het hutje, hij was niet eens vervallen, hij was eigenlijk in perfecte staat, het was gewoon de verhalen die je in je hoofd hoorde dreunen. Het ene verhaal door het andere werd er nog een keer verteld in mijn achterhoofd. Ik had genoeg over het hutje gehoord, hij nam heel het land in zijn ban. Iedereen leefde in angst, als een grote dikke wolk was het boven Feline Dreams geplakt. Je kon de angst bijna aantasten. Eventjes stopte ik om door het raam te turen, nog vier meter en dan zou ik bij de deur zijn, dan zou ik hem met mijn poot kunnen aanraken. Mijn voeten stopten ermee, ze staakten, ik kreeg ze niet meer in beweging. Eventjes leek het alsof ik een donkere vlek zag bewegen achter het raam, toen was het weg. Ik schudde mijn hoofd, ik zette nog een klein pasje. `Niet bang zijn nu kom op, het was gewoon je verbeelding, er is vast niets daar,’ fluisterde ik mezelf zachtjes toe, nog een keer zette ik een klein stapje naar voren.
Toen vloog de deur open, hij vloog naar buiten, verschrikt sprong ik naar achteren, mijn rug gebold en mijn staart de lucht in. Ik blies, naar niets, er was niets, het was waarschijnlijk gewoon de wind geweest, dat was wat ik me voor hield in elk geval. Ik staarde naar binnen, er was niets anders dan een donkere leegte, nou ja, om de hoek zag ik een kast en er viel wat maanlicht door de vieze ramen naar binnen. Voor zover ik kon zien stonden er her en der wat meubelstukken, een bed, een tafeltje, een bank en een stoel. Allemaal versleten en kapot. Voorzichtig waagde ik de laatste twee stappen naar binnen, mijn ogen moesten eventjes wennen aan het licht. Maar nu ik zo binnen stond was het helemaal niet heel eng, ik liep verder naar binnen.
BENG!
De deur klapte dicht, verschrikt sprong ik op en rende ik weg, onder de bank verstopte ik me, vanuit mijn nieuwe schuilplek bekeek ik de kamer rond, nu was het nog donkerder, maar mijn ogen wende snel aan het licht. Wij katten kunnen echter niet in het donker kijken, zoals vele denken, nee, wij hebben ook licht nodig om te kunnen zien. Iets wat ik toevallig had, van het zwakke maanlicht dat door de vieze ramen scheen. Voorzichtig kroop ik onder mijn schuilplaats vandaan en begon rond te kijken. Het was behoorlijk stoffig, maar niet zo stoffig dat je zou denken dat er al jaren niet meer iemand was geweest. In het stof dat op de grond lag zag hij naast zijn eigen sporen ook nog andere, grotere sporen. Ze hadden een rare vorm, het was alsof dit wezen ook vier poten had, maar dat de ene een rare vorm had, een soort rondje met een platte kant en dat heel dichtbij al de volgende poot begon, eentje met ook een platte kant, maar deze was langer, ook deze had een bolle kant. En dat twee keer. Wat was dit in ’s hemelsnaam voor iets?
Ik liet mijn ogen het werk doen, mijn benen trilden en ik kon ze geen centimeter verplaatsen. Mijn ogen flitsten rond, hielden iedere hoek in de gaten terwijl ik de hut in me opnam. Er stond een kast met boeken erin, een kast met wat kleding stukken erin. In de hoek stond een soort vishengel en daarnaast enkele emmers, ook was er een kist waarop iets geschreven stond, jammer genoeg kon en kan ik niet lezen. Er was een kamer die wat afgezonderd was dan de rest door middel van een muur, daar stond een raar wit ding, die eerder grijs was onder al het stof en een bed. Ook was er een soort kandelaar in met een kaars. Het leek wel alsof iemand hier woonde of gewoond had, maar het was ook weer net alsof er een maand geleden ongeveer voor het laatst iemand was ingekomen en al het stof had weggehaald.
Weer vloog de deur open, direct draaide ik me om, nu was er niet alleen het beeld van buiten, zoals ik verwacht had. Een donkere schim stond in het beeld, de vormen waren reusachtig, eventjes flitste de gedachte van een mens door me gedachte, maar die schudde ik snel van me af, hij was anders, zijn bouw was anders. Hij had een rare bult, zijn benen knikte apart en de lange ledematen die aan de zijkanten van zijn lijf hingen bungelde maar wat heen en weer. Toen schuifelde hij op me af, hij murmelde wat tegen me. Alsof ik zou komen! Ha, ben ik eventjes gek. Dus schoot in tussen zijn ‘benen’ door, hij probeerde me te pakken en ik voelde zijn poten tegen me staart aan komen, maar ik wist weg te komen. Ik bleef rennen, ik weet niet hoelang ik rende, maar ik had het meer en de vissershut allang verlaten, ik was al diep het bos in gevlucht toen ik eindelijk stopte met rennen. Ik hijgde zwaar en keek achterom, ik voelde me veilig in het bos. Omringd door niets meer dan de bomen. Zou het monster in dit gedeelte van het bos komen? Ik wist het niet, maar voor de zekerheid schoot ik een struik onder, daar zou het sowieso niet bij komen.
Daar hijgde ik uit en viel ik langzaam in een diepe slaap.
Na dit incident heb ik nooit meer een voet uit het bos gezet richting het meer, nooit meer. Ik heb mijn verhaal vele malen verspreid, ze geloven het niet. Ze vinden het niet spannend genoeg, het monster moet enger zijn, hij moest wonden hebben, maar dit is de waarheid en het is de enige waarheid. Ik weet niet wat het is, maar er is daar iets en dat iets zou ons katten niet veel goed kunnen doen. We kunnen er inderdaad maar beter uit de buurt blijven, zoals ze ons altijd waarschuwen, ik had nooit moeten gaan. Maar misschien is het maar beter, nu ben ik er niet meer voor eeuwig nieuwsgierig na. Maar, beste lezer, kom voortaan eerst maar naar Xerez, ik zou je het verhaal wel vertellen, dat is een stuk veiliger dan er zelf heen gaan. Nooit zou ik meer bij het meer, of ook maar in de buurt van het hutje komen. Soms bekijk ik het, liggend in een boom aan de rand van het bos, dan denk ik terug aan de nacht waarin ik mezelf erin heb gewaagd, nooit meer. En als ik dan in die boom lig, dan kijk ik naar de maan, die toen ook zo fel scheen en dan vraag ik me af wat er allemaal in het hutje gebeurd. Maar ik hoef het niet te weten, niet op deze manier.