a fallen star, at least i fall alone
Het was vroeg in de avond, de zon zou over enkele uren onder zijn. De kleine witte merrie stond aan het strand, op de plek waar land en water elkaar raakte. Zo nu en dan spoelde een golf over haar hoeven, maar de zee trok zich altijd weer terug, alsof deze bang was voor het land. Langzaam ademde Faye in, ze proefde de smaak van de zee bijna op haar tong. Ze hield van de zee, van al haar vormen. Van de levensgevaarlijke, stormachtige zee met gigantische hoge golven met wilde witte schuimkoppen die je konden verslinden. En ook van de zee op zonnige zomerdagen, wanneer ze kalm glinsterde en de golven zachtjes ruisend tegen je fluisterden. Maar misschien hield ze nog wel het meest van de zee in de avond; wanneer de zon onderging en als een grote rode bol wegzakte in het water. In die uren kon de kleine Faye dromerig over de wereld staren zonder dat er ook maar iets toe deed. Ze droomde gewoon weg en stond stil als een standbeeld, niemand kon raden wat er in haar hoofd omging. Waar ze dan over droomde? Oh, het waren eerder nachtmerries. Taferelen uit het verleden die haar zo beangstigden dat ze niet durfde te slapen, dat ze niet durfde lief te hebben. En in de uren dat ze weg droomde speelden die taferelen zich af voor haar geestesoog..
De hemel was donker gekleurd van de rook. Zwarte rook, verstikkende rook. Het vulde haar longen, neus, brandde in haar ogen. Ze zag niets meer, was haar moeder verloren, probeerde te schreeuwen maar het enige gevolg was dat de rook haar longen vulde. Dus deinsde het kleine merrieveulen achterwaarts, de rivier in, veilig voor de rode vlammen die als monsters aan de bomen likten met hun knetterende tongen. Toen hoorde ze het, het gegil van paarden in doodsangst. Ze probeerde te antwoorden, maar de verstikkende rook deed haar enkel hoesten. Angst bevloog haar, deed haar rillen en ze hoorde nog meer geluiden. Gillen, vooral gillen en ook hoefgetrappel. Ze werden levend verbrand! De geur van verbrand vlees bereikte haar neus en misselijk stapte ze nog een pasje achteruit, de stroming van de rivier sleepte haar bijna mee. Zwarte vlekken begonnen voor haar ogen te dansen en ze zwaaide op haar korte beentjes. Toen viel ze met een plons in het water.. opgeslokt door de duisternis.
Hij was gewond, dodelijk gewond. Het bloed spatte op de grond, liet een rood spoor achter waar hij had gelopen. Zijn ogen keken recht in die van de witte merrie -inmiddels 2 jaar-. Ze wist wat hij ging vragen. De levensvonk in zijn ogen verdween langzaam en hij wankelde op zijn benen. Hij zou sterven, hij wist het, zag ze in zijn ogen. En zij was degene die hem heel veel pijn kon besparen. Zoals hij haar heel veel pijn had bespaard, haar meerdere malen van de ondergang gered en haar had beschermd. Hij was haar Beschermer. Haar vriend, de grote broer die ze nooit had gehad. Ze zou hem de pijn van een langzame dood ontzeggen. 'Dood me, Wereldwever, alsjeblieft,' smeekte hij, zijn stem schor en een wanhopige blik in zijn ogen. Faye knikt langzaam, niet in staat om iets te zeggen. Ze zou zichzelf hier later om haten. Ze zou zichzelf verliezen. Buiten zinnen raken van verdriet. Krankzinnig. Verloren. 'alsjeblieft..' mompelde hij. Ze ademde langzaam in en richtte haarzelf op, stapte langzaam naar hem toe, zijn blik met de hare vasthoudend. En doodde hem.
Met een ruk bracht ze haar witte hoofdje omhoog en hapte naar adem. Het wit van haar ogen was te zien door de plotselinge angst. Angstzweet gutste naar beneden langs haar hals. Verwilderd keek ze om zich heen, naar het strand dat haar totaal niet bekend voorkwam, naar een zon die onderging. Ze hijgde, alsof ze een gigantische inspanning had verricht. Het was niet hier. Niet nu. Dat kalmeerde haar een beetje, maar wekte anderzijds een vretende woede op. Waarom had ze zichzelf überhaupt toegestaan om weg te dromen? Langzaam slenterde ze langs het strand, de beelden stormden nog steeds op haar gedachten af, bonkten tegen haar geest. Met een woest schudden van haar hoofd deed ze ze verdwijnen, tenminste voor een tijdje. Ze zouden terugkomen, kwamen altijd terug. Een zucht rolde over haar lippen, zoals een golf langzaam het strand op rolde. Ze moest zichzelf zien af te leidden, voordat ze iets stoms ging doen. Het was alsof de wereld haar verzoek had gehoord, want plotseling zag ze een paard haar gezichtsveld binnentreden. Ah, afleiding.
volgorde: Faye - Visje- Coktail - Skeith
Laatst aangepast door Faye op ma 1 nov - 6:47; in totaal 1 keer bewerkt