Met haar warm in zijn gedachten genesteld zakte hij weg in slaap, en met dezelfde haar in zijn gedachten opende hij 's morgens zijn ogen. Soms, als het stil was in zijn brein en als hij alles om zich heen vergat, dacht hij haar te kunnen zien. Dacht hij een glimp van haar op te vangen, slechts een vage vlasblonde veeg in de nacht. Hij voelde dan hoe haar geur zijn neusvleugels binnedrong, overgedragen door de wind, maar dan schudde hij zijn donkergrijze hoofd. Waar was zij, zij die ongemerkt zijn hele leven beïnvloedde? Zij dat het eerste, en het laatste onderwerp in zijn hoofd was? Waar hield ze zich schuil, waar voerde ze haar Duivelse plannen uit? Tientallen, misschien wel honderden gedachtes over maar één hetzelfde onderwerp tolden als watervallen door zijn hoofd. Terwijl hij er haast gek van werd, verplaatste hij zich als een donkergrijze schim door het moeras. Haast onhoorbaar was het geluid van zompende hoefslagen. Hij maakte zich noit of t enimmer los van de schaduwen die de dode bomen veroorzaakten los. Het leek haast één, slechts een stel goede ogen zou ontdekt hebben dat hier één van Zijn dienaren rondsloop. Het was 's nachts, het tijdstip waarop de maan zich als een sikkelvorm aan de hemel begaf. Toch was het onmogelijk voor de zilveren stralen om door de deken van mist heen te komen. Als geesten dwaalden de flarden groene damp hier rond, hem in hu wereld betrekkend en hem als een deken inhullend. Hier was de plek waar hij zich veilig voelde, maar bovenal de plek waar hij haar ontmoet had. Celebrían. Rustig sloeg hij zijn inktzwarte staart van links naar rechts, van links naar rechts en zo werd de cyclus herhaald. Elke spier in zijn hoogbenige lichaam bewoog gracieus en soepel, haast makkelijk bewoog hij zich door de groenige derrie voort alsof er niks makkelijkers was op de wereld dan door de dikke drap heen te sjokken. Zijn fel arabische hoofd was laag aan de grond. Misschien om haar geur te kunnen drinken, misschien om haar hoefsporen te kunnen ontdekken. Hij werd haast gek van zichzelf. Was er dan níks belangrijker op deze wereld dan haar? Telkens stelde hij deze vraag in gedachtne, en telkens antwoordde hij hetzelfde. Nee, want zij was de duisternis die zijn leven verlichtte. Zij was de regen die zijn huid verkoelde. Zij was de sterren die de hemel bevolkten. En bovenal was zij alles wat hij nu nodig had. Voor hij besefte wat hij deed, rolde er een hinnik uit zijn keel. Eentje, speciaal voor haar gecreërd, behoorlijk zacht en zilver. Maar toch was hij hard genoeg voor haar. Waar ze ook was, waar ze zich ook schuilhield; zij zou hem horen.
[Aaw, wat schattig ]