Zijn hoofd had hij trots in de lucht gestoken. De wind roerde zijn lange, ravenzwarte manen die mee deinden op het frisse briesje dat langs zijn gitzwarte lichaam streek. Het was warm. Vooral voor de enorme hengst met zijn ravenzwarte vacht. Zijn vacht die even donker was als zijn ijskoude hart. Over ijskoud gesproken.. Azacar was nog maar net terug van een tocht naar zijn geboorte gronden. De ijskoude vlaktes in het noordelijkste noorden. Waar het altijd koud scheen te zijn en amper een streepje zonlicht kwam. Het was er bedrukkend koud. Een kilte die je om het hart sloot. Die je lichaam deed bevriezen al alle besef van tijd en ruimte deed vergeten. Een kou die hem herinnerde aan zijn thuis. Maar niet van harte. Zijn oude kudde scheen weer te zijn opgestaan uit de gevallen beenderen van zijn ouders. Zijn verdomde ouders. Scarra en Azar. Azar had hem nog tot Dream Horses gevolgd. In een poging hem mee terug te nemen. Hem te straffen. Tot het uitliep op een gevecht. En dit keer deed Azacar het goed. Dit keer maakte hij zijn vader helemaal van kant. Controleerde nog even of de zwarte hengst leefde. Maar diens lichaam was koud, ijskoud. En zo kwam hij weer op het ijskoude terug. Zo in groot contrast met de warmte van het gebied waar hij zich nu bevond. Onbewust, en tegen zijn planning in was hij hier naar terug gegaan. Waarom? Vrienden had hij niet dus die zou hij niet op kunnen gaan zoeken. Wat er van de kudde gekomen had hem eigenlijk niets moeten doen. Tot hij zag hoe diep men hier gezonken was. Goedzakjes die in opstand dreigden te komen tegen het kwade. En aangezien hij, Azacar door en door slecht was kon hij dat niet ongestraft laten. En die sul van een Satan. Hoe haalde die overloper het in zijn hoofd!? Hoe had hij ooit een kudde kunnen leiden. Hoe kon men hém verkiezen boven Segué. Dat snapte hij niet en zal hij waarschijnlijk wel nooit begrijpen. Nu was hij het die aan het hoofd van diezelfde kudde stond. Hij had Satan uitgedaagd en met succes. Met succes had hij van hem gewonnen. Een triomfantelijke grijns krulde zijn lippen. Tijden stonden op het punt te veranderen. Hij kon het weten. Bij de rest zou dat besef snel komen. Sneller dan sommigen wilden. Sneller dan sommigen konden beseffen. Een zucht verliet zijn lichaam. Over het veranderen van tijden gesproken. Pablo en Cadsuane waren gedumpt. Alweer. En zijn kinderen? Hoe was het Deina vergaan met haar veulens en dus zijn kleinkinderen. En met die Twilight. Nah, misschien had hij toch wel een aantal paarden waar hij altijd goed mee op kon schieten. En Destroyer en Rebirth. Zouden die ook nog hier zijn? Azacar zou niet naar ze op zoek gaan. Hij leidde zijn eigen leven en zijn kinderen waren oud genoeg hetzelfde te doen. Daarnaast had hij ook Sakura en Fael nog. Waar die waren mocht Joost weten. Een zucht verliet zijn keel. Hij stond boven op een heuvel en tuurde naar de vallei daar beneden. Zo nu en dan zag hij paarden lopen. Het was lang geleden geweest maar hij was terug. Een valse grijns plooide zijn lippen en zijn oren drukte hij tegen zijn schedel aan. Het was tijd voor wat leven in de brouwerij. Met een luide hinnik denderde hij naar beneden, de geur van Sultan was hier zeer aanwezig. Zijn allergrootste vijand al sinds de eerste dag dat hij de zwarte hengst had ontmoet. Des te leuker. Twee ijsblauwe ogen glommen van het plezier dat hij had bij het meesterlijke plan dat zich ontwikkelde in zijn hoofd. Geniaal al zei hij het zelf. Samen met Fawn zou het in actie worden gezet. Een trouwe bondgenoot die dezelfde visie had als hij. Zijn passen waren ruim en krachtig en bezaten toch een bepaalde sierlijkheid. Niet zoals die van een arabier maar Azacar bezat ondanks dat toch een bepaalde elegantie. Die ook in zijn grote maar edele hoofd terug te vinden was. Zijn lange, gewelfde voorpluk hing voor zijn rechteroog. Echter, de linker waarover een groot litteken liep keek trots de wereld in. Trots maar ijskoud. De blik van een genadeloze moordenaar. Van een demon die het gebied zou gaan teisteren. Hij was terug. Terug van weggeweest.
[&Celeb!]
[&Celeb!]