Nar schudde haar kop voor ze haar hoeven traag in beweging zette. Ze likte langs haar praktisch altijd droge mondhoeken. Dorst. Gruwelijke dorst. Nar brieste en rilde huiverend toen ze de lucht door haar droge keel voelde schrapen. Ze draaide met haar oren en duwde uiteindelijk met haar hoef de schedel rond haar kop rechter. Ze blikte koel rond, op zoek naar de Godendrank genaamd water. Ze spitste haar oren en liep richting het geluid waarin massa's water over de stenen heen gleed. Met een donderend geraas belandde de natte vloeistof vervolgens op de bodem en daarna met een rotvaart de berm in te spoelen. Nar blies de lok uit haar ogen en stapte parmantig verder. Ze wist al dat dit niet het gebied zou worden waar zij zich thuis ging voelen. Nar was absoluut niet van de goedaardige troep en walgde dan ook van het grootste gedeelte van de paarden. Desondanks had ze geen enkel probleem met paarden die zichzelf onder de groep "neutraal" plaatsten. Ze konden weliswaar geen kant kiezen, maar ze gilden immers niet om het minste en briesten ook niet als een horde jonge veulens dat z'n ouders net was verloren en nu verdwaald door het bos liep. Menig dier sloeg op de vlucht als ze Nar's angstaanjagende verschijning zagen. Nar moest toegeven dat ze niet moeders mooiste was. Dat was ongetwijfeld haar zusje, waar ze absoluut niet mee door één deur kon. Nar likte nog eens langs haar mond toen ze het water verder hoorde stromen. Onbewust versnelde ze haar pas. Nar was niet het type dat ervan hield in de rug te worden aangevallen of überhaupt te worden bespioneerd. Ze analyseerde de omgeving voor Nar een stap dichterbij het water zette. Ze was niet bang, zeer zeker niet, maar ze was liever voorbereid. Terwijl Nar zich een weg baande door het natte gras, bestudeerde ze de plek. Als iets eenmaal in haar geheugen stond, was het er bijna niet meer uit te krijgen. De zwarte merrie boog zich naar voren en nam een slok uit het water. De schedel om haar kop werd nat, maar die kon wel tegen een stootje. Terwijl Nar haar dorst leste, proefde ze het water. Het smaakte nergens naar. Het was puur om vocht aan je lijf toe te voegen. Nar merkte dat haar keel smachtte naar wat warmers, iets waar wel degelijk smaak aan zat. Gelijk brandde haar keel en spuwde ze het water uit. Wat smaakte dat naast die gedachte ranzig! Nar draaide zich daarna om. Ze had een weerspiegeling in het water gezien.'
'Wel wel, en wie mag jij dan wel wezen?'
'Wel wel, en wie mag jij dan wel wezen?'