Het karkas van één of ander dood beest lag te rotten in de bloedhete zon. Ook in de schaduwen van de rotsen was het heet, ongelooflijk heet, maar Djinn hield er van. Ze hield van warmte, van de zon, van open vlaktes en van.. spanning. Eigenlijk was het vragen om zelfmoord om richting de volle zon te gaan staan die hier vrij spel had, want ze was nu het mikpunt van de hitte omdat ze in een open plek stond. Maar Djinn genoot. Ze kende plaatsen waar het warmer was, maar hete plaatsen waren altijd haar 'thuis' geweeest. De slanke vosbonte merrie had haar ogen dicht en haar melkwitte vlekken leken haast licht te geven in de bloedrode woestijn. Tussen haar kiezen haakten vermalen struiken waar ze nogsteeds langzaam op aan het kauwen was. De doornen en steken van prikkelende struiken die haar mond openscheurden van binnen, hadden haar eigenlijk altijd al gesmaakt. En ook al was de merrie slank en magergebouwd ze leek geen enkel last te hebben van de bloedhete zon. Nee, ze genoot. Ze deed haar ogen open en voelde hoe vochtig haar oogleden waren. Ze draaide zich om, probeerde de vermalen takjes in haar mond door te slikken maar ze had geen vocht in haar mond meer om dat te doen. Dat was die spanning waar Djinn juist zo van hield; zorg er maar voor dat je genoeg water had, anders was je er geweest. Heel toevallig was er geen vochtig druppeltje in de buurt, maar Djinn kende deze gevaren allang al en ze stapte rustig met haar achterhand in de brandende zon naar de dichtst bijzijnde rots om te kijken of daar zich enig water bevond. Woest sloeg ze met haar staart de vliegen van haar vacht af die al zout rook in de hitte, terwijl ze voor haar de rots zag dansen alsof ze naar water keek waar een spin op was gaan lopen, of zoiets dergelijks. Ze begon sneller te lopen en ging over naar een draf, waar haar lichaam het niet mee eens was, maar Djinn draafde stug door. Ze luisterde eigenlijk nooit naar haar lichaam, haar wil was sterker dan wat haar lichaam zei. Als ze iets wou, zou ze het krijgen, al zou dat ten kosten gaan van anderen. Nou ja, bij wijze van spreke, want een ander pijn doen of iets in die trant zou ze nooit doen voor haar eigen behoefte, of dat paard moest het terug gedaan hebben.
Toen de merrie achter de hoge, rode rots kwam zag ze een miezerig klein waterstraaltje. Ze vloog in galop terwijl haar lichaam wild tegenstribbelde door steken te geven en even héél duidelijk te laten merken dat ze dorst had, maar Djinn negeerde het. Bij het straaltje dat vanuit dat vanuit de rots was komen lopen bleef ze abrupt stilstaan en dronk slokjes, zo groot mogelijk wat het water toeliet. Alles wat langs haar kin sijpelde was al verdampt voordat het op de grond was, en Djinn vroeg zich af toen ze haar lippen aflikte en verdwaald water doorslikte waar deze krachtige straal water vandaan kwam. Toen voelde ze opeens dat ze moe was, zakte haast direct door haar benen en viel in slaap terwijl het water in de schaduwen over haar hoofd sijpelde en er voor zorgde dat Djinn niet overhit zou raken terwijl ze sliep. De merrie sliep nooit vast, maar ze wist dat ze die dingen nooit opmerkte dus voordat ze merkte dat ze zou uitdrogen was ze dat eigenlijk al. De merrie sloot haar ogen en langzaam werd haar ademhaling regelmatig terwijl het lauwe water haar hoofd koel hield. Haar snuit zakte langzaam naar de grond en ze legde haar hoofd schuin op de bloedhete bodem - dat haar van binnen wel liet opschrikken maar van buiten merkte je daar niets van - en sliep in, niet wetend dat daar ergens waarschijnlijk een paard liep en haar misschien, maar mogelijk, zou wakker maken, of een ander beest. En dat werd ze, namelijk van het een naar het andere moment schrok ze op en opende ze haar ogen en zag een silhouet van een paard direct voor haar staan. Veel kon ze nog niet over het beest zeggen haar ogen werden even verblind door de felle hemel en ze liet haar snuit zakken en gaapte. ,Ook een goeiemiddag,’ bromde ze, een beetje slaperig en haast geërgerd..
Toen de merrie achter de hoge, rode rots kwam zag ze een miezerig klein waterstraaltje. Ze vloog in galop terwijl haar lichaam wild tegenstribbelde door steken te geven en even héél duidelijk te laten merken dat ze dorst had, maar Djinn negeerde het. Bij het straaltje dat vanuit dat vanuit de rots was komen lopen bleef ze abrupt stilstaan en dronk slokjes, zo groot mogelijk wat het water toeliet. Alles wat langs haar kin sijpelde was al verdampt voordat het op de grond was, en Djinn vroeg zich af toen ze haar lippen aflikte en verdwaald water doorslikte waar deze krachtige straal water vandaan kwam. Toen voelde ze opeens dat ze moe was, zakte haast direct door haar benen en viel in slaap terwijl het water in de schaduwen over haar hoofd sijpelde en er voor zorgde dat Djinn niet overhit zou raken terwijl ze sliep. De merrie sliep nooit vast, maar ze wist dat ze die dingen nooit opmerkte dus voordat ze merkte dat ze zou uitdrogen was ze dat eigenlijk al. De merrie sloot haar ogen en langzaam werd haar ademhaling regelmatig terwijl het lauwe water haar hoofd koel hield. Haar snuit zakte langzaam naar de grond en ze legde haar hoofd schuin op de bloedhete bodem - dat haar van binnen wel liet opschrikken maar van buiten merkte je daar niets van - en sliep in, niet wetend dat daar ergens waarschijnlijk een paard liep en haar misschien, maar mogelijk, zou wakker maken, of een ander beest. En dat werd ze, namelijk van het een naar het andere moment schrok ze op en opende ze haar ogen en zag een silhouet van een paard direct voor haar staan. Veel kon ze nog niet over het beest zeggen haar ogen werden even verblind door de felle hemel en ze liet haar snuit zakken en gaapte. ,Ook een goeiemiddag,’ bromde ze, een beetje slaperig en haast geërgerd..