Het was een vroege en stille morgen. Een sterke, gespierde, hengst met zwarte manene en een bruinige vacht, kwam aandraven. Het geluid van zijn hoeven had een ritme. Hij ging langzamer draven en begon met stappen. Zelfs bij het stappen kon je de spieren zien bewegen. Hij keek wat verwonderd om zich heen. Dit hele gebied was nieuw voor hem.
Hij snoof eens diep. De geur van paarden en voedsel drongen zijn neus binnen. Zijn neusvlies trilde lichtjes toen hij ook een geur van bloed aantrof. Hij snoof nogeens goed. Jup, dat was duidelijk bloed. Hij liep weer even door na zijn ruik pauze. Hij trof dan ook een paar bloedspetters aan. Hij keek er naar en liep weer verder. De wind liet zijn manen soms wapperen, een heerlijk vrij gevoel. Hij bleef op een heuvel staan en deed zijn ogen dicht. De wind streelde zijn manen, en de zon streelde zijn huid. Op het bloed na dan, was dit was een goede plek voor hem. Hij draaide zich langzaam om en stapte weer terug. Hij moest nu afdalen. Stapje voor stapje deed hij dit. En wonder boven wonder, niet een stapje was mis. Eenmaal beneden dronk hij uit een plas water. Deze lag gewoon maar wat te liggen. Hij zag zijn spiegelbeeld en stopte met drinken. Hij keek zichzelf recht in de ogen. Hij zag zijn bles, en zijn donkerbruine ogen. Maar hij zag ook het litteken onder zijn rechteroog. Hij keek ernaar. Het had nogsteeds de vorm van een gebit, dat was het ook geweest. dat ene paard, dat ene rotbeest dat zijn ouders, zijn kudde en ook bijna hem had vermoord. Hij had een hekel aan slechte paarden. Hij kon zich de vreemde kudde nog goed herrinderen. Bijna alleen maar zwarte paarden, en opeens vielen ze aan. Ze waren met veel meer. Een oneerlijke strijd. Hij schudde zijn hoofd en liep een klein stukje verder, daar begon hij met grazen.
Hij snoof eens diep. De geur van paarden en voedsel drongen zijn neus binnen. Zijn neusvlies trilde lichtjes toen hij ook een geur van bloed aantrof. Hij snoof nogeens goed. Jup, dat was duidelijk bloed. Hij liep weer even door na zijn ruik pauze. Hij trof dan ook een paar bloedspetters aan. Hij keek er naar en liep weer verder. De wind liet zijn manen soms wapperen, een heerlijk vrij gevoel. Hij bleef op een heuvel staan en deed zijn ogen dicht. De wind streelde zijn manen, en de zon streelde zijn huid. Op het bloed na dan, was dit was een goede plek voor hem. Hij draaide zich langzaam om en stapte weer terug. Hij moest nu afdalen. Stapje voor stapje deed hij dit. En wonder boven wonder, niet een stapje was mis. Eenmaal beneden dronk hij uit een plas water. Deze lag gewoon maar wat te liggen. Hij zag zijn spiegelbeeld en stopte met drinken. Hij keek zichzelf recht in de ogen. Hij zag zijn bles, en zijn donkerbruine ogen. Maar hij zag ook het litteken onder zijn rechteroog. Hij keek ernaar. Het had nogsteeds de vorm van een gebit, dat was het ook geweest. dat ene paard, dat ene rotbeest dat zijn ouders, zijn kudde en ook bijna hem had vermoord. Hij had een hekel aan slechte paarden. Hij kon zich de vreemde kudde nog goed herrinderen. Bijna alleen maar zwarte paarden, en opeens vielen ze aan. Ze waren met veel meer. Een oneerlijke strijd. Hij schudde zijn hoofd en liep een klein stukje verder, daar begon hij met grazen.