De kleine bruin bonte merrie bewoog zich snel over het koude oppervlak. Haar korte manen wapperden een beetje in de wind. Omdat ze zo kort waren wapperden ze niet veel. Ze snoof de koele lucht door haar neus gaten en blies ze toen weer uit. Ze zag hoe de rook wolkjes omhoog kringelden en uiteindelijk verdwenen. Haar korte beentjes verdwenen voor de helft in de sneeuw waarin ze liep. Waarom was ze in deze helse kou Dream Horses binnen gekomen? Ze had liever in het zuiden binnen gekomen, maar als ze daar heen zou willen moest ze wel.. 1.. 2 .. 3.. heel veel tellen lopen! Ze zuchtte. Fijn, dan mocht ze een dagenlange reis gaan maken. Ehr, not! Ze schudde haar korte manen. Daar had ze geen zin in, oki!
However, de kleine merrie liep steeds een beetje sneller tot ze een galop punt bereikt had. Ze galoppeerde aan en haar bene leken te snel te bewegen in vergelijking met haar grote gestalte. Ze was altijd al te groot geweest voor haar leeftijd. Maar nu leek het allemaal nog erger dan eerst. De merrie brieste en liet de sneeuw met grote kracht op stuiven. Het was echt een heerlijk gevoel, de wind door haar manen, door haar vacht. De koele lucht blies haar voor uit en gaf haar meer kracht. Meer kracht om door te gaan. Ze had heel vaak het gevoel om gewoon op te geven. Gewoon opgeven, leek makkelijker dan altijd maar alleen door te moeten door te gaan. De eenzaamheid op geven klonk alleen maar goed. Ze kende nog niemand, dus er was niemand die haar zou missen. Niemand die ooit nog aan haar zou denken. En diegene die dat wel deden zouden dat met een opgelucht gevoel doen, dat ze eindelijk van haar af waren.
Ze schrok zo enorm van een hard geluid dat ze over haar eigen benen tuimelden en zo door de sneeuw rolde. Toen ze tot stilstand kwam voelde ze hoe er een warm en nat iets zich over haar rug verspreide. Ze zuchtte, toen ze om keek zag ze hoe een dun straaltje donkerrood bloed op haar rug te zien was. Fijn, weer een schram erbij. Haar hele lichaam zat onder de littekens, brandwonden waren op haar benen te zien. Ze had zich net op tijd weten te redden uit een bosbrand waar zij en de kudde waar ze in leefde in hadden gezeten. Ze had in de shit gezeten. Niet letterlijk. De maanden na de brand waren vreselijk en de maanden waren nu nog vreselijk. Ze deden pijn, iedere stap die ze zette deed haar pijn. Het was niet fijn om haar te zijn. En dat was misschien een enorme cliché maar het maakte niet uit. Als andere paarden haar een cliché vonden dan was dat maar zo. Zij zouden haar alleen nog maar meer pijn doen, ieder scheld woord, iedere kwetsende opmerking zorgde voor nog een scheur in haar al brekende ziel. Iedere breuk zou er nog meer voor zorgen dat ze het eerder op zou geven. Iedere breuk in haar toch al zo breekbare spiegel des levens zou er voor zorgen dat het einde steeds dichter in de buurt zou zitten. Een vreselijk gevoel verspreide zich in haar kleine magere gestalte. Het was misschien slecht, het was misschien vreselijk voor een veulen van haar leeftijd om zo over haar leven te denken, maar ze had er alle reden toe! Ze had har moeder zien sterven in die vreselijke brand, de brand die haar leven maakte tot wat het nu was. Miserabel. Ze wist nog precies wat er gebeurde toen die vreselijke brand begon, gesticht door de erge wezens, twee benige wezens, mensen...
“Mamma! Mamma?! Waar ben je? Mamma!”. Schreeuwde mijn schrille koude stem. Het was bloed heet en de rook deed mijn stem trillen. Ik zag haar niet, waar was ze! De paniek gierde door mijn aderen, ik was bang, zo bang. Mijn fijne kleine hoefjes droegen mijn kleine magere gestalte door de vlammenzee. Het had van zichzelf een muur gemaakt, een immense muur waar ik dóór zou moeten. Ik voelde de pijn al in mijn hele lichaam. Ik voelde hoe mijn wilskracht langzaam weg ebde. Daar! Daar zag ik haar. Mijn mamma! Ze lag, nee zakte door haar knieën, ik galoppeerde op mijn slungelige benen wilde niet. Ze leken het bijna te begeven en ik struikelde, maar ik hield me staande. Ik moest haar redden! Het moest! Ik was bij haar, gelukt. Ik zakte bij haar door mijn knieën. [color=yellow] “Mamma, mamma, geef niet op! Nee, alsjeblieft, nee..”. Fluisterde mijn zachte stem in haar oor. De woorden toverde een slaperige glimlach op de lippen van mijn mamma. “Het spijt me mijn lieverdje.. Het spijt me.. Je moet jezelf redden, ik weet dat je het kunt...”. Fluisterde ze haar laatste woorden, ze verbruikte haar laatste adem, voor mij. Ze sloot haar ogen en haar hart stopte met het rond pompen van haar bloed. “Mam! Nee, alsjeblieft, blijf bij me! Geef niet op!”. De tranen rolden over mijn gezicht en mijn stem brak in het midden van de zin. Ik was te laat. Ik had mijn moeder zien sterven, ze was dood. Het mocht niet! Het kon niet! Ik snikte, ik huilde, ik had nog nooit zo hard gehuild. Ik was alleen, helemaal alleen in deze immense zee van vlammen die reikte tot boven mijn hoofd. Ik krabbelde overeind. Ik mocht nu niet op geven. Ik zou het doen voor mijn mamma, voor mijn familie. Voor mijn trots. Ik deed een stapje naar rechts, de vlammen hadden ons bereikt en kon niets anders dan er door heen. Ik moest.. ik galoppeerde aan en galoppeerde met een enorme kracht die ik eerder nooit gekend had door het bos, door de zee van vlammen. Het deed immens veel pijn, de vlammen likte aan mijn benen, mijn buik, mijn wangen, mijn oren. Het deed zo veel pijn, ik wilde stoppen, wilde niet verder vechten tegen deze pijn, maar ik wilde water! En wilde mamma niet teleurstellen. Mocht nu niet opgeven, het mocht niet. Ik zou dit redden, ook al zou ik daarna sterven van pijn, van honger, van de kou, het maakte niets uit, ik zou hier door heen komen. Zonder kleerscheuren zou onmogelijk zijn. Ik was er, ik was er, ik had het gehaald! Ik voelde de pijn nog steeds branden, maar ik was uit het vuur. Althans, verdomme, mijn hele staart in brand! Ik galoppeerde nog steeds verder. Hier in de buurt was een meer, een groot koel en nat meer. K galoppeerde zo lang tot ik het bereikt had...
ze schrok op uit haar herinnering toen ze een schril gekras boven haar hoorde. Het was een grote witte uil, die haar moeder voor leek te stellen. Het vloog in de richting van de hemel, de eeuwige vrijheid, de grote velden van geluk. Ze had het niet door gehad tot nu, toen ze voelde hoe de warme tranen over haar wangen stroomden. Net als in haar herinnering. De tranen weer spiegelde de witte omgeving, de witte sneeuw waar ze in lag. De tranen daalde neer tot ze in een tragisch langzame vallen de grond bereikte. Ze lieten kleine smelt plekjes achter op de koude en bevroren grond.
Nochi rook een geur, de geur van een paard. Een hengst. Ze zuchtte en krabbelde overeind uit de sneeuw. Ze schudde zich uit en zag hoe de sneeuw van haar af viel. De hengst, ze kon hem nu zien, de hengst was blond achtig? Nee, hoe noemde je dat nou. Het was iets, er was daar een naam voor. Oh! Ze haatte dit.. het was een.. een... een.. Willeke ze kwam er echt niet op. Daar was in ieder geval een naam voor, maar een naam die zij nu even vergat. Ze liep op de hengst af. Ze toverde een vriendelijke glimlach op haar lippen. “Hallo!”, zei ze vrolijk.
WUHAHA IK KWAM DUS ECHT NIET OP DIE NAAM . FAAL.
IN IEDER GEVAL ENKEL JUNOOO
However, de kleine merrie liep steeds een beetje sneller tot ze een galop punt bereikt had. Ze galoppeerde aan en haar bene leken te snel te bewegen in vergelijking met haar grote gestalte. Ze was altijd al te groot geweest voor haar leeftijd. Maar nu leek het allemaal nog erger dan eerst. De merrie brieste en liet de sneeuw met grote kracht op stuiven. Het was echt een heerlijk gevoel, de wind door haar manen, door haar vacht. De koele lucht blies haar voor uit en gaf haar meer kracht. Meer kracht om door te gaan. Ze had heel vaak het gevoel om gewoon op te geven. Gewoon opgeven, leek makkelijker dan altijd maar alleen door te moeten door te gaan. De eenzaamheid op geven klonk alleen maar goed. Ze kende nog niemand, dus er was niemand die haar zou missen. Niemand die ooit nog aan haar zou denken. En diegene die dat wel deden zouden dat met een opgelucht gevoel doen, dat ze eindelijk van haar af waren.
Ze schrok zo enorm van een hard geluid dat ze over haar eigen benen tuimelden en zo door de sneeuw rolde. Toen ze tot stilstand kwam voelde ze hoe er een warm en nat iets zich over haar rug verspreide. Ze zuchtte, toen ze om keek zag ze hoe een dun straaltje donkerrood bloed op haar rug te zien was. Fijn, weer een schram erbij. Haar hele lichaam zat onder de littekens, brandwonden waren op haar benen te zien. Ze had zich net op tijd weten te redden uit een bosbrand waar zij en de kudde waar ze in leefde in hadden gezeten. Ze had in de shit gezeten. Niet letterlijk. De maanden na de brand waren vreselijk en de maanden waren nu nog vreselijk. Ze deden pijn, iedere stap die ze zette deed haar pijn. Het was niet fijn om haar te zijn. En dat was misschien een enorme cliché maar het maakte niet uit. Als andere paarden haar een cliché vonden dan was dat maar zo. Zij zouden haar alleen nog maar meer pijn doen, ieder scheld woord, iedere kwetsende opmerking zorgde voor nog een scheur in haar al brekende ziel. Iedere breuk zou er nog meer voor zorgen dat ze het eerder op zou geven. Iedere breuk in haar toch al zo breekbare spiegel des levens zou er voor zorgen dat het einde steeds dichter in de buurt zou zitten. Een vreselijk gevoel verspreide zich in haar kleine magere gestalte. Het was misschien slecht, het was misschien vreselijk voor een veulen van haar leeftijd om zo over haar leven te denken, maar ze had er alle reden toe! Ze had har moeder zien sterven in die vreselijke brand, de brand die haar leven maakte tot wat het nu was. Miserabel. Ze wist nog precies wat er gebeurde toen die vreselijke brand begon, gesticht door de erge wezens, twee benige wezens, mensen...
“Mamma! Mamma?! Waar ben je? Mamma!”. Schreeuwde mijn schrille koude stem. Het was bloed heet en de rook deed mijn stem trillen. Ik zag haar niet, waar was ze! De paniek gierde door mijn aderen, ik was bang, zo bang. Mijn fijne kleine hoefjes droegen mijn kleine magere gestalte door de vlammenzee. Het had van zichzelf een muur gemaakt, een immense muur waar ik dóór zou moeten. Ik voelde de pijn al in mijn hele lichaam. Ik voelde hoe mijn wilskracht langzaam weg ebde. Daar! Daar zag ik haar. Mijn mamma! Ze lag, nee zakte door haar knieën, ik galoppeerde op mijn slungelige benen wilde niet. Ze leken het bijna te begeven en ik struikelde, maar ik hield me staande. Ik moest haar redden! Het moest! Ik was bij haar, gelukt. Ik zakte bij haar door mijn knieën. [color=yellow] “Mamma, mamma, geef niet op! Nee, alsjeblieft, nee..”. Fluisterde mijn zachte stem in haar oor. De woorden toverde een slaperige glimlach op de lippen van mijn mamma. “Het spijt me mijn lieverdje.. Het spijt me.. Je moet jezelf redden, ik weet dat je het kunt...”. Fluisterde ze haar laatste woorden, ze verbruikte haar laatste adem, voor mij. Ze sloot haar ogen en haar hart stopte met het rond pompen van haar bloed. “Mam! Nee, alsjeblieft, blijf bij me! Geef niet op!”. De tranen rolden over mijn gezicht en mijn stem brak in het midden van de zin. Ik was te laat. Ik had mijn moeder zien sterven, ze was dood. Het mocht niet! Het kon niet! Ik snikte, ik huilde, ik had nog nooit zo hard gehuild. Ik was alleen, helemaal alleen in deze immense zee van vlammen die reikte tot boven mijn hoofd. Ik krabbelde overeind. Ik mocht nu niet op geven. Ik zou het doen voor mijn mamma, voor mijn familie. Voor mijn trots. Ik deed een stapje naar rechts, de vlammen hadden ons bereikt en kon niets anders dan er door heen. Ik moest.. ik galoppeerde aan en galoppeerde met een enorme kracht die ik eerder nooit gekend had door het bos, door de zee van vlammen. Het deed immens veel pijn, de vlammen likte aan mijn benen, mijn buik, mijn wangen, mijn oren. Het deed zo veel pijn, ik wilde stoppen, wilde niet verder vechten tegen deze pijn, maar ik wilde water! En wilde mamma niet teleurstellen. Mocht nu niet opgeven, het mocht niet. Ik zou dit redden, ook al zou ik daarna sterven van pijn, van honger, van de kou, het maakte niets uit, ik zou hier door heen komen. Zonder kleerscheuren zou onmogelijk zijn. Ik was er, ik was er, ik had het gehaald! Ik voelde de pijn nog steeds branden, maar ik was uit het vuur. Althans, verdomme, mijn hele staart in brand! Ik galoppeerde nog steeds verder. Hier in de buurt was een meer, een groot koel en nat meer. K galoppeerde zo lang tot ik het bereikt had...
ze schrok op uit haar herinnering toen ze een schril gekras boven haar hoorde. Het was een grote witte uil, die haar moeder voor leek te stellen. Het vloog in de richting van de hemel, de eeuwige vrijheid, de grote velden van geluk. Ze had het niet door gehad tot nu, toen ze voelde hoe de warme tranen over haar wangen stroomden. Net als in haar herinnering. De tranen weer spiegelde de witte omgeving, de witte sneeuw waar ze in lag. De tranen daalde neer tot ze in een tragisch langzame vallen de grond bereikte. Ze lieten kleine smelt plekjes achter op de koude en bevroren grond.
Nochi rook een geur, de geur van een paard. Een hengst. Ze zuchtte en krabbelde overeind uit de sneeuw. Ze schudde zich uit en zag hoe de sneeuw van haar af viel. De hengst, ze kon hem nu zien, de hengst was blond achtig? Nee, hoe noemde je dat nou. Het was iets, er was daar een naam voor. Oh! Ze haatte dit.. het was een.. een... een.. Willeke ze kwam er echt niet op. Daar was in ieder geval een naam voor, maar een naam die zij nu even vergat. Ze liep op de hengst af. Ze toverde een vriendelijke glimlach op haar lippen. “Hallo!”, zei ze vrolijk.
WUHAHA IK KWAM DUS ECHT NIET OP DIE NAAM . FAAL.
IN IEDER GEVAL ENKEL JUNOOO