Ze spelen in het weiland. Het huppelende merrietje met de donkere manen en blauwe ogen. Het hengstje met blonde manen en groene ogen dat zijn best doet om haar op zijn mollige peuterbeentjes bij te houden. Het heeft vijf, tien, vijftien jaar geduurd voor ik ermee instemde. Maar Titus wilde ze zo graag. Toen ik haar voor het eerst in mijn buik voelde bewegen, werd ik verteerd door een hevige angst die net zo vertrouwd voelde als het leven zelf. Alleen de vreugde toen ik haar had kunnen kunnen knuffelen. Toen ik zwanger was van hem was het iets gemakkelijker, maar niet veel. De vragen zijn nog maar net begonnen. De arena's zijn geheel verwoest, de gedenktekens opgericht. Er zijn geen Spelen meer. Maar ze leren er wel over en het merrietje weet dat we er een rol in hebben gespeeld. Het hengstje zal er over een paar jaar ook achter komen. Hoe moet ik hen over die wereld vertellen zonder hen doodsbang te maken? Mijn kinderen, die nooit stilstaan bij de tekst van het lied:
Onder de wilg, diep in het weiland
Is het gras je kussen, je warme ledikant
Vlei je hoofd neer en doe je ogen maar dicht
Als je ze opent is alles weer licht.
Hier is het veilig, hier is het zacht
Hier houden de madeliefjes de wacht
Hier komen je zoete dromen uit met de morgendauw
Hier is de plek waar ik van je hou.
Mijn kinderen, die niet weten dat ze op een kerkhof spelen. Titus zegt dat het wel goed komt. We hebben elkaar. En het boek(een eeuwenoud boek die Okami gevonden had ergens in een weiland onder een wilg). We kunnen het vertellen op een manier die hen sterker zal maken. Maar op een dag zal ik mijn nachtmerrie's moeten verklaren. Waarom ze gekomen zijn. Waarom ze nooit meer echt weg zullen gaan. Ik zal ze vertellen hoe ik het heb overleefd. Ik zal hen vertellen dat het op slechte ochtenden onmogelijk is om ergens van te genieten omdat ik bang ben dat het me afgenomen zou kunnen worden. Op zulke momenten maak ik in mijn hoofd een lijst van alle goede dingen die ik iemand ooit heb zien doen. Het is een soort spel. Altijd hetzelfde. Zelfs een beetje eentonig na meer dan twintig jaar. Maar er zijn wel ergere spellen om te spelen.
Onder de wilg, diep in het weiland
Is het gras je kussen, je warme ledikant
Vlei je hoofd neer en doe je ogen maar dicht
Als je ze opent is alles weer licht.
Hier is het veilig, hier is het zacht
Hier houden de madeliefjes de wacht
Hier komen je zoete dromen uit met de morgendauw
Hier is de plek waar ik van je hou.
Mijn kinderen, die niet weten dat ze op een kerkhof spelen. Titus zegt dat het wel goed komt. We hebben elkaar. En het boek(een eeuwenoud boek die Okami gevonden had ergens in een weiland onder een wilg). We kunnen het vertellen op een manier die hen sterker zal maken. Maar op een dag zal ik mijn nachtmerrie's moeten verklaren. Waarom ze gekomen zijn. Waarom ze nooit meer echt weg zullen gaan. Ik zal ze vertellen hoe ik het heb overleefd. Ik zal hen vertellen dat het op slechte ochtenden onmogelijk is om ergens van te genieten omdat ik bang ben dat het me afgenomen zou kunnen worden. Op zulke momenten maak ik in mijn hoofd een lijst van alle goede dingen die ik iemand ooit heb zien doen. Het is een soort spel. Altijd hetzelfde. Zelfs een beetje eentonig na meer dan twintig jaar. Maar er zijn wel ergere spellen om te spelen.
Met één ruk en ik beland terug in het heden. De nacht was gevallen. ‘Altijd·’
In het schemerland van mijn nachtmerries hoor ik Titus fluisteren en ga naar hem op zoek. Het is een nevelige, paarsgetinte wereld zonder scherpe randen en met een heleboel schuilplaatsen. Ik duw mezelf door wolkenbanken, volg vage sporen, vang de geur op van dille en kaneel. Eén keer voel ik zijn snuit tegen m'n wang en ik probeer hem te pakken, maar hij glijd als mist door mijn vingers. Als ik weer bovenkom in de echte wereld weet ik het weer. Ik was verlamd en verdoofd na een lange wandeling door de bergen. Ik had mijn enkel verwond toen ik over een hobbelig weggetje naar boven klom en hard naar beneden was gedonderd. Titus had me naar een verlaten berghutje gebracht waar een oud vrouwtje tussen wat kruiden en potten geknield zat. En toen ik wegzakte had ik aan Titus gevraagd om bij me te blijven. Hij had iets terug gefluisterd wat ik niet kon verstaan. Maar een deel van mijn hersenen heeft dat woord opgevangen en laat het nu in mijn dromen omhoogdrijven om mij te kwellen. ‘Altijd.’
Eens mijn ogen terug open zijn weet ik dat er geen ontsnappen meer mogelijk is. Een hevige steek doorheen mijn buik brengt mij weer bij mijn positieven. Ik moest kost wat kost nog deze laatste tocht alleen afleggen. Hoewel ik zo kans had om mijn veulen of mijzelf binnenuit te beschadigen. Ik had wat ruimte nodig. Na wat discussies liet hij mij eindelijk gaan. Maar niet zonder begeleiding. Ongemerkt volgde hij me vijf mijl achter. Toen ik het wist van de achtervolging ging er een steek van woede door me heen. Maar al snel was ik hem dankbaar. Want zonder hem had ik het nooit gered. Al zou ik nog gehinnikt hebben, zelfs de oude berg vrouw zou me nog niet eens gehoord hebben. Maar daardoor ben ik nou wel lekker mijn partner kwijt. Mijn ongehoorzaamheid. Ik vertrek van pijn en verdriet bij de volgende pijnscheut. Ik begon alvast wat door mijn neusgaten te ademen en alvast wat lichtjes te drukken. Was het niet raar? Om mijn eerste veulen(s) zonder vader op de wereld te zetten? Ik vraag me af of hij op het moment zelf ook aanwezig zou geweest zijn. Waarschijnlijk wel. Een derde pijnscheut verdrong zich door mijn lichaam heen. Ik wist dat het veulen weldra zou komen. Maar wanneer was de vraag. Toch putte ik nog een deel van mijn laatste krachten uit in een hopeloze hinnik. Dit kon niet werken. Zelf al zou iemand in de buurt geweest zijn, de vraag bleef of hij of zij me wel zal gehoord hebben.