Mijn eerste herinnering is één aan eenzaamheid. Een gevoel waar ik elke dag weer mee wakker wordt. Mijn ogen, mij sprekende ogen, glijden over het landschap waar ik in sta. Het is anders dan het landschap waar ik in ben gaan slapen, maar dat was mij geen vreemd gegeven. Ik werd vaak ergens anders wakker, miste ik dagen van mijn leven. Ik was steeds minder om die verloren dagen gaan geven. Ik verachtte de dagen die ik me wel herinnerde. Ik keek opzij en zag plotseling twee hengsten staan. Twenters, misschien zelf al drie jaar oud. Ze keken me scherend aan, lachend. “Hee, mongooltje, ga je niet voor ons zingen?” sneerde de zwarte hengst, waarop de bruine hengst lachte. “Maar dan kan je niet, hè? Dan ga je maar voor ons dansen.” De hengsten begonnen naar me te slaan en te trappen, hun tanden klapten op centimeters afstand van mijn huid dicht. Ik danste. Ik sprong en ontweek, vocht tegen mijn tranen op een manier dat ik nooit tegen die hengsten zou kunnen vechten.
Plotseling werd ik overspoelt door een wit licht. De hengsten verdwenen en ik bleef hijgend staan. Ik voelde een druppel zweet langs mijn flank glijden terwijl ik opkeek. Daar, op een heuvel, stond een oude, zwarte hengst. “Ganzorig!” riep ik uit. Toen verscheen er een tweede gestalte. Een gestippelde merrie wiens omtrekken vaag bleven. Ik wist dat ik me de kleur van haar ogen nooit meer zou herinneren. “Mama,” zei ik zacht. “Mama, Ganzorig!” schreeuwde ik, terwijl ik mijn lange, onhandige benen naar voren dwong. Ik rende de heuvel op, maar hoe harder ik rende, hoe hoger de heuvel werd. Ik rende tien minuten, een uur, een dag. De uitputting overviel me, maar mijn moeder en pleegvader wachtten nog altijd op me. Ik struikelde, mijn schouder kwam hard in contact met de grond. Ik rolde vele meters de heuvel af voordat ik mezelf tegen kon houden. De tranen brandden in mijn ogen. Ik keek op, mijn moeder schudde haar hoofd en draaide zich om. Ganzorig keek me lang aan, ik zag de teleurstelling in mijn ogen. Ook hij draaide zich om. “Nee, wacht, neem me mee!” kraaide ik wanhopig, terwijl ik mijn benen onder me probeerde te krijgen. Mijn schouder begaf het vrijwel direct weer en ik klapte op de grond. Ik proefde bloed, ik hand op mijn tong gebeten.
Het licht was verdwenen, net als de enige twee paarden die ooit om mij hadden gegeven. Mijn hele lichaam begon te schokken, terwijl de zilte tranen over mijn wangen rolde. Ik was weer alleen. Elke avond kwamen ze, maar nooit namen ze me mee. Waarom namen ze me niet mee? Deze wereld was enkel wreed tegen mij, de wereld en alle wezens die erin leefden. Waarom lieten ze me telkens weer alleen?
Nergüi schrok wakker. Haar wangen waren nat en plakkerig. De merrie slikte en merkte dat haar keel kurkdroog was. Ze zuchtte en legde haar hoofd weer op de grond. Weer dezelfde droom. Haar rottige leventje en de belofte van een beter leven na de dood. Ze wist dat Ganzorig en haar moeder teleurgesteld in haar waren. Dat ze nog altijd de moed niet had gevonden om zich bij hun te voegen. Ze zochten haar elke avond op, maar elke keer weer was het nog niet haar tijd. Elk ander zou misschien de moed en de kracht hebben gehad om er zelf een einde aan te maken, maar niet zij. Zelfs al zou ze aan de rand van een ravijn gaan staan, ze zou de sprong nooit durven wagen. Nergüi krulde zich op, terwijl een gevoel van walging en verraad zich over haar heen stortte. Ze was zwak, nutteloos, een lafaard. Ze verachtte zichzelf, maar nog durfde ze er niks aan te doen. Nergüi zuchtte. Blijkbaar moest ze dan maar gewoon wachten op de dag dat één van de paarden die haar zo vaak pestten een keer goed raak trapte. De volgende keer zou ze niet dansen.
Ondanks haar jonge leeftijd kwam ze stijf overeind. Ze schudde zich uit, maar desondanks bleef er aarde en bladeren aan haar vacht en manen kleven. De Appaloosa zette zich in beweging, haar stappen waren sloom en futloos. Nergüi had geen haast. De merrie had nooit haast. Waarvoor? Ze had geen doel, geen bestemming. Ze leefde enkel omdat ze nog niet dood was. Haar brokkelende hoeven duidden haar slechte conditie en constante watergebrek aan. Nergüi dronk nooit genoeg en at vrijwel niks. Ze gunde het zichzelf niet. Dat gevoel van een gezond lichaam dan vol energie zat. Waarom zou ze de moeite nemen haar lichaam te onderhouden als ze toch alleen maar wachtte op het moment dat het dood neer zou vallen? Bovendien zouden andere haar zo alleen maar een aantrekkelijkere prooi vinden. Uit ervaring wist ze dat er genoeg paarden waren die wel eens zin hadden in een zinloos potje jaarling trappen. Gewoon, omdat het kon. Omdat zij sterk en gezond waren en Nergüi een scharminkel dat amper haar eigen schamele gewicht kon dragen.
Het geluid van stromend water bereikte haar oren. Ze hoorde aan het snelstromende water dat tegen de stenen in het water en de oever aan klotste dat het geen rustig beekje was. De jonge merrie stapte tussen de bomen vandaan en zag dat ze bij een brede, enigszins wilde rivier was aangekomen. Nergüi wist noch waar precies in DH ze zich bevond, noch hoe ze hier in hemelsnaam was gekomen. Het half jaar na Ganzorigs dood was een aaneenschakeling van wazige herinneringen geworden, regelmatig onderbroken door zwarte gaten. Nergüi schudde even haar kop, waarbij haar korte, waardeloze maantjes heen en weer flapten. Langzaam stapte ze naar de waterkant en liet haar hals nog wat verder zakken. Ze had haar hoofd vrijwel altijd laag hangen. Haar lippen raakten het ijskoude, stromende water. Het dronk lastig en het was heerlijk onplezierig. Het ijskoude water was een marteling voor haar tanden en keel, wat deze levensonderhoudende daad weer enigszins acceptabel maakte. Nergüi dronk maar enkele slokken en hief toen haar hoofd een centimeter of twintig. Ze staarde naar het water. Met haar rechteroog zag de het naar zich toe stromen, een heldere vloeistof dat zich langs de rotsen stortte, en met haar linker oog zag ze het water zich een weg banen naar beneden. De jaarling slaakte een zucht en staarde naar het dode punt recht voor zich. Wat kon het haar verdommen of er een wolf in de bosjes lag die ze nu niet zo zien? Het kon maar beter snel gebeuren..
OOC: Nar! Komt u maar!