Het weer was verschrikkelijk. Het waaide zo extreem hard, alsof diegene die de wind veroorzaakte laáiend was geworden. En het regende stralen, je kon je ogen amper open houden want anders prikte de regen in je ogen als een op hol geslagen nest wespen. En de kou.. Het was zo koud! Of het voelde alleen maar zo koud, omdat de vacht van het jonge merrieveulen doorweekt was en de wind er zo hard tegenaan blies.
De kleine hoefjes van het kleine veulentje strompelden verder het pad die naar de hoogste pieken van de berg kronkelden. Haar lichaam was doorweekt. De stromende regen had zich vermengd met het zweet dat op haar lichaam was ontstaan door het ploeteren. Op haar voorbenen zaten vele schaafwonden van elke keer dat ze was gestruikeld en op de harde, stenen grond was beland. Gruis van de grond vervuilde die wonden, en het prikte alsof een zwerm bijen lukraak hun angels in haar vlees staken. Ze wilde ophouden, ze wilde schuilen en slapen. Maar het stemmetje dat zich in de duisterste hoekjes in haar lichaam verstopte, beval haar dat ze door moest gaan. Als ze nu zou stoppen zou ze zwak zijn, dan zou ze opgeven. Ze moést weten wat aan de andere kant van de berg was. Maar ze was zo moe, zo zwak, en haar wonden deden zo ontiegelijk veel pijn. Ze was verkleumd tot op het bot. Haar stappen waren langzaam, en bij elke stap kreunde ze zachtjes van de stekende pijn in haar lichaam, en kneep ze haar ogen met een pijnlijk gezicht samen. Ze vervloekte het stemmetje, waarom moest het altijd tegen haar gevoelens ingaan, haar instinct?
In het begin was ze altijd doodsbang geweest voor dat stemmetje. Ze was tegen hem in gegaan, had naar hem geroepen, had gedaan wat híj zei wat ze moest doen. Altijd het tegenovergestelde wat zij werkelijk wilde, moest ze van hem doen. Ze kon er niet meer tegen, ze werd er gek van. Ze was zo jong dat ze het niet begreep, al begreep ze het nu nog steeds niet helemaal. Maar het had haar karakter gevormd. Ze was een doorzetter, ze negeerde hem en deed wat ze zelf wilde. Alleen wilde ze niet opgeven: ze wilde vechten. En dat moest ze doen van dat stemmetje. Alleen dramde hij altijd te lang door. Maar ze had zo ongeveer weten hem te negeren. Maar hij was er nog steeds, hij was deel van haar lichaam. Hij had altijd haar lichaam bezeten, zij was van hém. En hij begon zijn kracht te verliezen, en dat maakte hem alleen nog maar kwader, dat ze niet meer altijd naar hem luisterde.
Toen ze haar moeder had verteld dat ze doodsbang was voor dat stemmetje had ze haar uitgelegd wat het betekende. Ze vertelde dat wie degene was die altijd het meeste kritiek op je had: Dat was jezelf. Bij ieder persoon was het diegene. Iedereen wil altijd alles beter doen, al laten ze dat niet altijd blijken. En dat stemmetje was jezelf, maar dan de ‘‘donkere’’ kant van jezelf. Zo had zij het aan haar uitgelegd. Ze zij dat iedereen een hart had, voor een deel goud, en voor een deel zwart. Als je was geboren was je precies in tweeën gespleten. De ene kant goud, en de andere kant zwart. Als je naar dat stemmetje luisterde, werd je hart alsmaar zwarter. En als je aan dat stemmetje overgaf, werd je hart helemaal zwart en was je niet meer te redden. Je had dan geen positieve gevoelens meer en je leefde in ellende. Zo noemde zij diegene die naar dat stemmetje luisterden als ze jong waren. Uiteindelijk liet dat stemmetje je in de steek, dan kon je je eigen leven zonder hem af, dan gingen die stemmetjes opzoek naar andere pasgeboren veulentjes die ze konden teisteren. Maar als je je tegen dat stemmetje verzette, kreeg je een hart dat puurder en goud werd. Als je je helemaal tegen die stem wist te verzetten was je een ‘‘geluksvogel’’. Je leven zou dan het mooiste worden wat maar kon zijn, al je wensen zouden vervuld worden. Dan zou dat stemmetje je lichaam verlaten omdat hij het opgegeven had.
Ze zij dat bijna niemand een hart had dat puur goud was, of puur zwart. Iedereen hield dat stemmetje. Niemand liet het stemmetje winnen, maar je kon ook niet ván het stemmetje winnen. Heel soms kwam je een paard tegen dat twee stemmetjes hoorde, dan was één van die stemmetjes een gewonnen stem, of een verloren stem. Sommigen zeiden dat ze meer stemmetjes hoorde, maar de meeste begonnen gek te worden en bedáchten er stemmetjes bij. Alle stemmetjes waren anders, maar één ding hadden ze gemeen. Ze droegen je dingen op die je eigenlijk niet wilde doen. En zo vormden ze je karakter. Ze zij dat timide karakters nog steeds veel last hadden van zo'n stemmetje en bang waren wat anderen van ze vonden. Net als agressieve karakters.
Ze geloofde het verhaal van haar moeder. Ze wist ook niet of het echt was, of het was bedacht. Misschien geloofden andere paarden in dat stemmetje? Hoorde iedereen wel zo'n stemmetje zoals zij? Ze durfde het niet te vragen. Straks was dat niet zo, dan stond ze mooi voor paal.
De merrie zag een uitstekende rots met een soort kloof. Het zag er erg aanlokkelijk uit. Heel erg aanlokkelijk. Ze kon daaronder gaan liggen, dan was ze droog en kon ze eindelijk rusten. Maar het stemmetje in haar hoofd gilde van nee. Ze bleef staan, in tweestrijd wat ze nou moest kiezen. Uiteindelijk negeerde ze het stemmetje en kroop naar het ‘‘grotje’’ toe. Ze hief haar hoofd dapper. Ze had weer het stemmetje overwonnen, nu zou haar hart weer een ietsiepietsie gouder worden. Het zwart of goud worden van een hart ging heel langzaam, had haar moeder verteld. Het vormde in je jonge jaren nou eenmaal wie je was. Maar ze zei ook dat je karakter altijd kon veranderen, hoe oud je ook was. Maar als je klein was ging dat nou eenmaal gemakkelijker dan als je al heel oud was.
Ze stapte de kloof in. Het was ruim genoeg voor een jong veulen als zij, maar een volwassen dier zou er niet in kunnen passen. Ze liet zich op haar knieën vallen, wat extreem veel pijn deed door alle wonden. Het voelde alsof ze haar knieën nogmaals open schaafde aan de grond. Ze probeerde de pijn te onderdrukken, maar de tranen sprongen al in haar ogen. Ze rolde zich op op de koude grond. Opwarmen zou ze hier niet, maar misschien kon haar vacht drogen. Ze lag hier tenminste uit de wind en de regen, dus dat scheelde al heel wat. Ze legde haar hoofd op de ijskoude, harde grond en sloot haar ogen stijf dicht. Ze wilde proberen te slapen, maar ze wist ook dat het haar op zo'n harde ondergrond nooit zou lukken. Ze zou ieder geval weer even op adem komen, en dat was al heel wat. Ze hoorde het stemmetje in haar achterhoofd hard tieren en razen. Maár omdat ze zijn opdracht niet had opgevolgen, hoorde ze zijn woede ook niet zo hard. Ze kon de woorden niet ontcijferen, het waren enkel wat klanken. Maar ze negeerde hem, ze hoorde hem amper. Ze dacht aan andere dingen, haar moeder, haar vader, en een heleboel andere dingen. Door die gedachten sloot ze zich helemaal af van de echte wereld, en begon ze langzamerhand steeds wat slaperiger te worden.
[NAVAYO]
De kleine hoefjes van het kleine veulentje strompelden verder het pad die naar de hoogste pieken van de berg kronkelden. Haar lichaam was doorweekt. De stromende regen had zich vermengd met het zweet dat op haar lichaam was ontstaan door het ploeteren. Op haar voorbenen zaten vele schaafwonden van elke keer dat ze was gestruikeld en op de harde, stenen grond was beland. Gruis van de grond vervuilde die wonden, en het prikte alsof een zwerm bijen lukraak hun angels in haar vlees staken. Ze wilde ophouden, ze wilde schuilen en slapen. Maar het stemmetje dat zich in de duisterste hoekjes in haar lichaam verstopte, beval haar dat ze door moest gaan. Als ze nu zou stoppen zou ze zwak zijn, dan zou ze opgeven. Ze moést weten wat aan de andere kant van de berg was. Maar ze was zo moe, zo zwak, en haar wonden deden zo ontiegelijk veel pijn. Ze was verkleumd tot op het bot. Haar stappen waren langzaam, en bij elke stap kreunde ze zachtjes van de stekende pijn in haar lichaam, en kneep ze haar ogen met een pijnlijk gezicht samen. Ze vervloekte het stemmetje, waarom moest het altijd tegen haar gevoelens ingaan, haar instinct?
In het begin was ze altijd doodsbang geweest voor dat stemmetje. Ze was tegen hem in gegaan, had naar hem geroepen, had gedaan wat híj zei wat ze moest doen. Altijd het tegenovergestelde wat zij werkelijk wilde, moest ze van hem doen. Ze kon er niet meer tegen, ze werd er gek van. Ze was zo jong dat ze het niet begreep, al begreep ze het nu nog steeds niet helemaal. Maar het had haar karakter gevormd. Ze was een doorzetter, ze negeerde hem en deed wat ze zelf wilde. Alleen wilde ze niet opgeven: ze wilde vechten. En dat moest ze doen van dat stemmetje. Alleen dramde hij altijd te lang door. Maar ze had zo ongeveer weten hem te negeren. Maar hij was er nog steeds, hij was deel van haar lichaam. Hij had altijd haar lichaam bezeten, zij was van hém. En hij begon zijn kracht te verliezen, en dat maakte hem alleen nog maar kwader, dat ze niet meer altijd naar hem luisterde.
Toen ze haar moeder had verteld dat ze doodsbang was voor dat stemmetje had ze haar uitgelegd wat het betekende. Ze vertelde dat wie degene was die altijd het meeste kritiek op je had: Dat was jezelf. Bij ieder persoon was het diegene. Iedereen wil altijd alles beter doen, al laten ze dat niet altijd blijken. En dat stemmetje was jezelf, maar dan de ‘‘donkere’’ kant van jezelf. Zo had zij het aan haar uitgelegd. Ze zij dat iedereen een hart had, voor een deel goud, en voor een deel zwart. Als je was geboren was je precies in tweeën gespleten. De ene kant goud, en de andere kant zwart. Als je naar dat stemmetje luisterde, werd je hart alsmaar zwarter. En als je aan dat stemmetje overgaf, werd je hart helemaal zwart en was je niet meer te redden. Je had dan geen positieve gevoelens meer en je leefde in ellende. Zo noemde zij diegene die naar dat stemmetje luisterden als ze jong waren. Uiteindelijk liet dat stemmetje je in de steek, dan kon je je eigen leven zonder hem af, dan gingen die stemmetjes opzoek naar andere pasgeboren veulentjes die ze konden teisteren. Maar als je je tegen dat stemmetje verzette, kreeg je een hart dat puurder en goud werd. Als je je helemaal tegen die stem wist te verzetten was je een ‘‘geluksvogel’’. Je leven zou dan het mooiste worden wat maar kon zijn, al je wensen zouden vervuld worden. Dan zou dat stemmetje je lichaam verlaten omdat hij het opgegeven had.
Ze zij dat bijna niemand een hart had dat puur goud was, of puur zwart. Iedereen hield dat stemmetje. Niemand liet het stemmetje winnen, maar je kon ook niet ván het stemmetje winnen. Heel soms kwam je een paard tegen dat twee stemmetjes hoorde, dan was één van die stemmetjes een gewonnen stem, of een verloren stem. Sommigen zeiden dat ze meer stemmetjes hoorde, maar de meeste begonnen gek te worden en bedáchten er stemmetjes bij. Alle stemmetjes waren anders, maar één ding hadden ze gemeen. Ze droegen je dingen op die je eigenlijk niet wilde doen. En zo vormden ze je karakter. Ze zij dat timide karakters nog steeds veel last hadden van zo'n stemmetje en bang waren wat anderen van ze vonden. Net als agressieve karakters.
Ze geloofde het verhaal van haar moeder. Ze wist ook niet of het echt was, of het was bedacht. Misschien geloofden andere paarden in dat stemmetje? Hoorde iedereen wel zo'n stemmetje zoals zij? Ze durfde het niet te vragen. Straks was dat niet zo, dan stond ze mooi voor paal.
De merrie zag een uitstekende rots met een soort kloof. Het zag er erg aanlokkelijk uit. Heel erg aanlokkelijk. Ze kon daaronder gaan liggen, dan was ze droog en kon ze eindelijk rusten. Maar het stemmetje in haar hoofd gilde van nee. Ze bleef staan, in tweestrijd wat ze nou moest kiezen. Uiteindelijk negeerde ze het stemmetje en kroop naar het ‘‘grotje’’ toe. Ze hief haar hoofd dapper. Ze had weer het stemmetje overwonnen, nu zou haar hart weer een ietsiepietsie gouder worden. Het zwart of goud worden van een hart ging heel langzaam, had haar moeder verteld. Het vormde in je jonge jaren nou eenmaal wie je was. Maar ze zei ook dat je karakter altijd kon veranderen, hoe oud je ook was. Maar als je klein was ging dat nou eenmaal gemakkelijker dan als je al heel oud was.
Ze stapte de kloof in. Het was ruim genoeg voor een jong veulen als zij, maar een volwassen dier zou er niet in kunnen passen. Ze liet zich op haar knieën vallen, wat extreem veel pijn deed door alle wonden. Het voelde alsof ze haar knieën nogmaals open schaafde aan de grond. Ze probeerde de pijn te onderdrukken, maar de tranen sprongen al in haar ogen. Ze rolde zich op op de koude grond. Opwarmen zou ze hier niet, maar misschien kon haar vacht drogen. Ze lag hier tenminste uit de wind en de regen, dus dat scheelde al heel wat. Ze legde haar hoofd op de ijskoude, harde grond en sloot haar ogen stijf dicht. Ze wilde proberen te slapen, maar ze wist ook dat het haar op zo'n harde ondergrond nooit zou lukken. Ze zou ieder geval weer even op adem komen, en dat was al heel wat. Ze hoorde het stemmetje in haar achterhoofd hard tieren en razen. Maár omdat ze zijn opdracht niet had opgevolgen, hoorde ze zijn woede ook niet zo hard. Ze kon de woorden niet ontcijferen, het waren enkel wat klanken. Maar ze negeerde hem, ze hoorde hem amper. Ze dacht aan andere dingen, haar moeder, haar vader, en een heleboel andere dingen. Door die gedachten sloot ze zich helemaal af van de echte wereld, en begon ze langzamerhand steeds wat slaperiger te worden.
[NAVAYO]
EDIT NAR: IK HOU VAN JE RENSKE! WAT EEN BRILJANTE TOPICTITEL! LUISTER JIJ OOK NAAR KINGDOM COME? *Voor degenen die het niet kennen: https://www.youtube.com/watch?v=tEOZdgC1cAE |
Magnifico: Sorry Boudicca, ik bedoelde deze: klik MAAR DIE ZIJN OOK VET GAAF! ;D Is het wel gepast om dit gesprek te houden in modedits? |
EDIT NAR: Geen Kingdom Come? Serieus? Echt niet? Sure. Dit is jouw topic wat we compleet vernielen, niet de van een wildvreemde. |