Een zwart-witte gedaante bewoog zich langzaam voort. Zijn ogen richtten zich van de ene naar de andere dunne stam van de grijzige bomen. De takken waren weer versierd met jonge bladeren, die vrolijk ritselden als een zuchtje wind de takken van de bomen heen en weer liet wiegen. Diezelfde zuchtjes wind probeerden plukken haar uit zijn dikke bos manen mee probeerde te nemen, meestal tevergeefs. De kleine kracht van die wind kon zijn dikke manen niet mee laten liften.
Hij schudde zijn grote hoofd, waardoor diezelfde dikke bos manen in de war kwam te liggen. Zijn grote, donkere ogen bespeurden nog altijd de grijzige bomen in het vreemde gebied. Hij was een nieuwkomer, een vreemdeling op deze grond. Maar hij had geen enkel ander paard gezien of gehoord. Geen enkel teken, maar de vele hoefafdrukken waren hem niet ontgaan. Er leefden hier zeker paarden, en niet weinig ook.
Door die gedachte kropen zijn mondhoeken een beetje omhoog tot een mysterieuze grijns. Soortgenoten waren geweldige wezens, ieder met zijn eigen karakter en trekjes. Sommigen waren een open boek, anderen een gesloten kring. Hij was een paard die zich liet fascineren door de andere paarden. Hij misleidde deze, hij manipuleerde ze, slechts om er een simpel lolletje van te hebben. En wat zagen de andere paarden: Een jolige hengst met zijn aanstekende bulderende lach. Een beetje een patser. De bijnaam Don Juan was ook wel vaker bij hem neergekomen.
Tuxedo wandelde voort in zijn langzame tred, hij had zijn blik op oneindig en volgde de hoefsporen die andere paarden hadden achtergelaten. Stuk voor stuk leken ze ergens specifiek naar te leidden, en wie was hij om zijn soortgenoten niet na te doen? Zijn oren stak hij naar voren en een zacht gebries kwam uit zijn neusgaten. Na een korte tijd wandelen zag hij wat de eindbestemming was van de hoefsporen: Een enorm, spiegelglad meer strekte voor hem uit. Hij bleef staan op de oever en keek naar het water, die schijnbaar zilver weerschitterde in het prille zonlicht. Hij keek naar het water en zag zijn eigen spiegelbeeld. Van zijn kleine, rechtopstaande oren, naar zijn voorpluk en kaarsrechte profiel. Zijn grove lippen en het vele lange gezichtshaar dat hij bezat. Het witte snebje dat op zijn neus stond en zijn grote, ronde ogen. Vele stigmatiseerden zijn uiterlijk met "aantrekkelijk" of "sexy". Hij gaf niet veel om zijn uiterlijk, maar bij de merries had hij altijd een puntje extra erdoor, waar hij natuurlijk geen problemen mee had. En misschien misbruikte hij dat extra puntje wel eens. Misschien...
Zijn oren draaiden naar een dof geplof, wat hij duidelijk herkende aan zijn eigen passen op de grond. Het was zo dat hij stilstond, dus een ander paard moest zich voortbewegen, en dat paard kwam naderbij. Zijn hoofd draaide zich zo, dat hij achterom keek. Zijn oren spitsten zich nieuwsgierig, maar niet lang daarna kwam een kleine bonte merrie tevoorschijn. Zij had net als hem zwart en witte vlekken. Hij glimlachte meteen naar het onbekende verschijnsel en draaide zijn lichaam meer naar haar toe.
‘Besluip jij mij zomaar van achteren?’ waren de jolige woorden waarmee hij het gesprek begon met de merrie. Haar lichaam had iets kenmerkends, iets wat een bepaald ras bezat. Het lag op het puntje van zijn tong, maar hij kwam niet op de juiste antwoord. Hij wuifde de gedachte snel weg, waarna hij zijn ogen nieuwsgierig op de merrie richtte.
[SUNSET]
Hij schudde zijn grote hoofd, waardoor diezelfde dikke bos manen in de war kwam te liggen. Zijn grote, donkere ogen bespeurden nog altijd de grijzige bomen in het vreemde gebied. Hij was een nieuwkomer, een vreemdeling op deze grond. Maar hij had geen enkel ander paard gezien of gehoord. Geen enkel teken, maar de vele hoefafdrukken waren hem niet ontgaan. Er leefden hier zeker paarden, en niet weinig ook.
Door die gedachte kropen zijn mondhoeken een beetje omhoog tot een mysterieuze grijns. Soortgenoten waren geweldige wezens, ieder met zijn eigen karakter en trekjes. Sommigen waren een open boek, anderen een gesloten kring. Hij was een paard die zich liet fascineren door de andere paarden. Hij misleidde deze, hij manipuleerde ze, slechts om er een simpel lolletje van te hebben. En wat zagen de andere paarden: Een jolige hengst met zijn aanstekende bulderende lach. Een beetje een patser. De bijnaam Don Juan was ook wel vaker bij hem neergekomen.
Tuxedo wandelde voort in zijn langzame tred, hij had zijn blik op oneindig en volgde de hoefsporen die andere paarden hadden achtergelaten. Stuk voor stuk leken ze ergens specifiek naar te leidden, en wie was hij om zijn soortgenoten niet na te doen? Zijn oren stak hij naar voren en een zacht gebries kwam uit zijn neusgaten. Na een korte tijd wandelen zag hij wat de eindbestemming was van de hoefsporen: Een enorm, spiegelglad meer strekte voor hem uit. Hij bleef staan op de oever en keek naar het water, die schijnbaar zilver weerschitterde in het prille zonlicht. Hij keek naar het water en zag zijn eigen spiegelbeeld. Van zijn kleine, rechtopstaande oren, naar zijn voorpluk en kaarsrechte profiel. Zijn grove lippen en het vele lange gezichtshaar dat hij bezat. Het witte snebje dat op zijn neus stond en zijn grote, ronde ogen. Vele stigmatiseerden zijn uiterlijk met "aantrekkelijk" of "sexy". Hij gaf niet veel om zijn uiterlijk, maar bij de merries had hij altijd een puntje extra erdoor, waar hij natuurlijk geen problemen mee had. En misschien misbruikte hij dat extra puntje wel eens. Misschien...
Zijn oren draaiden naar een dof geplof, wat hij duidelijk herkende aan zijn eigen passen op de grond. Het was zo dat hij stilstond, dus een ander paard moest zich voortbewegen, en dat paard kwam naderbij. Zijn hoofd draaide zich zo, dat hij achterom keek. Zijn oren spitsten zich nieuwsgierig, maar niet lang daarna kwam een kleine bonte merrie tevoorschijn. Zij had net als hem zwart en witte vlekken. Hij glimlachte meteen naar het onbekende verschijnsel en draaide zijn lichaam meer naar haar toe.
‘Besluip jij mij zomaar van achteren?’ waren de jolige woorden waarmee hij het gesprek begon met de merrie. Haar lichaam had iets kenmerkends, iets wat een bepaald ras bezat. Het lag op het puntje van zijn tong, maar hij kwam niet op de juiste antwoord. Hij wuifde de gedachte snel weg, waarna hij zijn ogen nieuwsgierig op de merrie richtte.
[SUNSET]