-Ventus
Een bries trok door haar witte manen heen. Een landschap vol sneeuw lag beneden haar voeten. Maar alsof het haar iets uitmaakte. Ze hield van het landschap. De wind in haar manen. De rotsachtige structuur onder haar hoeven. Haar hoofd streek ze de lucht in. Terwijl de wind over haar gezicht heen waaide, het kleine stroompje onder haar hoeven heen stroomde opende ze voor het eerst weer terug haar ogen. Het witte landschap mengde zich met geuren, terwijl de kleuren ontbraken. Een wereld van duisternis. De wereld waar ze al die tijd in leefde. Mabel brieste en stapte rustig verder de berg af. Steentjes brokkelden af en vielen naar beneden. Hier en daar waren in het dikke tapijt van sneeuw putjes ontstaan van de steentjes. Nergens leek een spoor van leven te bekennen. Een lachje vormde zich rond haar mondhoek waarna Mabel het bos langzaamaan in wandelde en de sneeuw onder haar voeten begon te smelten. Geuren van gras en loof vulden haar neusgaten. Ze brieste de verfrissende geuren op waarna ze tevreden haar hoofd in haar nek gooide en begon te hinniken. Voldaan begon ze te steigeren en tevreden op en neer te springen. Haar hoofd schudde ze vervolgens waarna ze zich in het gras heen rolde. Plukjes bleven in haar manen hangen. Haar hoeven krabten zo af en toe nog wat meer plukjes de grond uit. Na enige tijd wist ze op te houden en zich tegoed doen aan het frisse sappige gras. Haar oren spitsten zich, draaiden alle kanten uit. Tot op een bepaald moment vogels uit de verte de bomen uitvlogen. Mabel draaide haar hoofd die kant uit waarna ze in een sierlijk drafje zich tot de plek wendde om vervolgens haar snuit de lucht terug in te steken en de verschillende bosgeuren op te snuiven.
Moet weer terug inkomen ['a]
Een bries trok door haar witte manen heen. Een landschap vol sneeuw lag beneden haar voeten. Maar alsof het haar iets uitmaakte. Ze hield van het landschap. De wind in haar manen. De rotsachtige structuur onder haar hoeven. Haar hoofd streek ze de lucht in. Terwijl de wind over haar gezicht heen waaide, het kleine stroompje onder haar hoeven heen stroomde opende ze voor het eerst weer terug haar ogen. Het witte landschap mengde zich met geuren, terwijl de kleuren ontbraken. Een wereld van duisternis. De wereld waar ze al die tijd in leefde. Mabel brieste en stapte rustig verder de berg af. Steentjes brokkelden af en vielen naar beneden. Hier en daar waren in het dikke tapijt van sneeuw putjes ontstaan van de steentjes. Nergens leek een spoor van leven te bekennen. Een lachje vormde zich rond haar mondhoek waarna Mabel het bos langzaamaan in wandelde en de sneeuw onder haar voeten begon te smelten. Geuren van gras en loof vulden haar neusgaten. Ze brieste de verfrissende geuren op waarna ze tevreden haar hoofd in haar nek gooide en begon te hinniken. Voldaan begon ze te steigeren en tevreden op en neer te springen. Haar hoofd schudde ze vervolgens waarna ze zich in het gras heen rolde. Plukjes bleven in haar manen hangen. Haar hoeven krabten zo af en toe nog wat meer plukjes de grond uit. Na enige tijd wist ze op te houden en zich tegoed doen aan het frisse sappige gras. Haar oren spitsten zich, draaiden alle kanten uit. Tot op een bepaald moment vogels uit de verte de bomen uitvlogen. Mabel draaide haar hoofd die kant uit waarna ze in een sierlijk drafje zich tot de plek wendde om vervolgens haar snuit de lucht terug in te steken en de verschillende bosgeuren op te snuiven.
Moet weer terug inkomen ['a]