have you ever heard the wolf cry to the blue corn moon
or asked the grinning bobcat why he grinned
can you sing with all the voices of the mountain
can you paint with all the colors of the wind
Het was de aarde die haar ziel aan zich bond. Het was de bron van al het leven die ervoor zorgde dat zij was wie zij was. Dat ze niet veranderen zou en toch bleef transformeren. De filosofie waarmee ze haar leven haar inkleurde, was het water dat afkomstig was van de bron van het ware leven. Het kon als zodanig opgevat worden dat het haar léven was. Onvervangbaar, onmisbaar. En bovenal: onvervalsbaar. Want het was híj die ervoor zorgde dat dit levensmiddel verkrijgbaar was. Hij die haar leven beïnvloedde en overheerste zonder de leiding te nemen. Want zíj was degene die leidde. Een taak die ze niet zou weggeven. Het was een glimlach die op haar gelaat verscheen. Haar mondhoeken liet bewegen en haar ogen groenachtig deed flonkeren. ‘Gelukkig’ keek ze in zijn ogen. Zoekend naar de ziel die ze wilde lezen. Om te willen weten wat hij had gedaan. Hoe hij had gehandeld en wat ze van hem kon overnemen. Iets wat zij zonder toestemming mocht doen ~hij was háár, dus hóefde ze niets van een ánder te nemen. Degene die haar ziel deelde en koesterde. Degene van wie ze hield.or asked the grinning bobcat why he grinned
can you sing with all the voices of the mountain
can you paint with all the colors of the wind
Een rommelend geluid weerklonk. Hongerig was het dier dat op de loer lag. Watertandend zou hij te werk gaan. Alles natspetterend, zich niet bekommerend over het feit dat hij behoorlijk onsmakelijk bezig was. Even trok ze naar neus op. Walgend en toch genietend. Hij waste met zijn speeksel al het vuil weg uit de wereld. Zij die het niet verdragen konden, zouden het nooit meer hóeven te verdragen. De moordlust sloop ditmaal tergend langzaam in haar ogen. De lieflijke glimlach was nog op haar gezicht geschreven. Wachtend en verlángend naar hem. Zij het niet wérkelijk verlangend. Ze wílde hem. Maar enkel zijn hart ~zijn liefde kon haar gestolen worden. Zijn aanraking, zijn geur, zijn lichaam- het was verrukkelijk. Haar zelfbeheersing werd op de proef gesteld. Ze móest wachten. Kon nu nog niet toeslaan. Hij was nog niet zwak genoeg. Haar lippen gleden over zijn lichaam. Beginnend en eindigend bij zijn oor om hier, toen ze er voor de tweede maal kwam, zacht in te bijten. Sensueel en verleidend. Tegelijkertijd gevaarlijk en op zoek naar bloed. Het bloed was intussen opgedroogd. Hing in druppeltjes nog aan haar lichaam. Bescheiden en niet opvallend en toch duidelijk aanwezig. Zodat ze nog van hem zou kunnen genieten. Langer dan gepland ~beter dan wie ook had hij gesmaakt.
Het was de regen die alles van haar afwaste. Die haar schoonspoelde alsof ze mee moest doen met een onvrijwillige schoonmaak. Geërgerd verschool ze zich onder bomen die –hopelijk- voldoende beschutting zouden geven. Wachtend tot de bui overtrok. Haar vacht was donkerbruin. Natgeregend en met diverse patronen bezaaid. Was het mogelijk dat dit alles een betekening had? Of hoefde dat simpelweg niet? Hij, God zo werd hij genoemd, was de verklaring voor al het onbekende. Was het objectieve zelf dat ongeschonden kon heersen. Waar was hij? En waarom zou hij ergens moeten zijn? Wellicht was hij er niet. Hoe moest het dan verder?