Het verlangen om de crémekleurige merrie weer te zien was groot. Nu hij zijn gevoelens kenbaar had gemaakt en zich er niet meer tegen verzette voelde hij zich herboren. Trots stond hij daar, zijn hals geheven en zijn borst vooruit. Een ijzige bries kwam opzetten en liet zijn manen wapperen. Hij hield ervan de kille beet van de koude wind op zijn huid te voelen. Mede doordat hij zelf midden in de winter was geboren. In het meest noordelijke punt van de wereld ver weg van DH. Daar was het 's winters nog kouder dan hier op de sneeuwvlaktes en de ijsgrotten. Vandaar dat hij dus wel wat gewend was. Toch bleef hij het ook hier aangenaam vinden in de winter. Vele paarden zochten dan schuilplaatsen op om zo warm en droog te zitten. In tegenstelling tot hem. Nee, Azacar wilde DH zien in de winter. Zoals het eigenlijk altijd hoorde te zijn. Hoewel de zon hem ook goed deed. Maar het was hem altijd te liefjes naar zijn zin. Zoals het bloemenveld. Geen haar op zijn lichaam die er aan dacht daar voor zijn plezier heen te gaan. Wat hij echter wel vreemd vond was dat er paarden waren die het bos meden omdat het een gebied van goedzakjes was. So what. Wat kon hem het schelen van wie welk gebied was. Hij plantte zijn hoeven neer waar hij dat wilde en had iemand daar een probleem mee dan zou hij graag eens met diegene babbelen. Het bos was namelijk nog best een goede plek om soms tijd te vertoeven. Niet zijn favoriete plek maar toch. Het liefste was hij bij de drakenbergen. Een beetje trainen. Grenzen opzoeken. Net zoals het gebied dat hij nu ontdekt had. Het was er glad, steil en verraderlijk. Dat maakte het een zeer geschikte plaats voor de enorme zwarte hengst om te vertoeven. Steentjes gleden zo nu en dan weg onder zijn hoeven maar hij hield zich nog staande. Tot hij een pad steil naar beneden wilde nemen. Stenen gleden onder zijn hoeven vandaan en hij gleed als een malle naar beneden. Kon nergens meer houvast vinden. Toch stond er een grijns op zijn lippen. Hij zou vandaag weer met de dood oog in oog komen te staan. Zijn lange manen wapperden achter hem aan even als zijn staart. Azacar sloot zijn ogen tot het moment kwam dat hij geen grond meer onder zijn hoeven zou voelen en in het oneindige zou storten. Maar dat moment bleef uit. Zijn tempo nam af en uiteindelijk stond hij stil. Vlak op het randje van de afgrond. Verveeld staarde hij naar beneden alhoewel de adrenaline nog door zijn lichaam raasde. Blijkbaar had hij dus nog een taak op aarde te vervullen voordat hij kon sterven. Niet dat dit een zelfmoordactie was hoor want dat was het zeker niet. Hij hield gewoon van risico’s nemen want anders werd het leven zo oersaai. Hij onderdrukte een geeuw en klom weer omhoog. Eenmaal boven op de gletsjer tuurde hij over het kale landschap en liet een krachtige hinnik weergalmen over het gebied. Gericht aan zijn eeuwige liefde. Zijn witte koning die hij altijd aan zijn zijde zou willen. Hij had het maar over één merrie. Pablo.
[&PABLO! ]
[&PABLO! ]