Onhoorbaar, maar toch vlogen de prut klodders de lucht in. De hengst galoppeerde met grote, krachtige passen door het meander, alweer. Deze plek kon hij onderhand, maar op zijn duimpje. Terwijl hij die niet eens had, hij grinnekte langzaam, onderhoorbaar, inzichzelf en zette zijn galop door. Hij volgde het kleine reviertje, dat ooit zou uit komen in een grote plas of meer. Hij hief zijn hoofd in de lucht en zwiepte met zijn hoofd. Zijn hoofd liet hij van rechts naar links gaan, waardoor zijn nek wervel even kraakte, een vreemd geluid. Fluitend ging hij weer verder. Eenmaal bij het meer aan gekomen, draafde hij door het water, tot het te diep werd en hij weer terug ging. Hij maakte wat grote passen, waardoor het water over hem heen vloog. Hij maakte weer wat passen, waardoor hij weer op het drogen stond en zuchte. Bijna onhoorbaar snoof hij, draaide hij zich richting het geluid. Wachtend op het andere paard dat er aan zou komen, op een reactie, keek hij starend voor zich.
[36. Het Meander ]
[ & Duimelijntje]
[36. Het Meander ]
[ & Duimelijntje]