They call me the wild rose, but my name was Elisa day. Why they call me it I do not know. For my name was Elisa day.
Trots was hij. Hij die de winter zou moeten binnen brengen. Woedend was zij die de zomer zou wegvoeren. En dát wat er tussenin zat –de herfst- leek geen kant te kiezen en slechts tevreden te zijn met wat hij had. Door de ruzie die zijn broer en zus maakte, had hij de kans om zijn ding te doen. In feite was hij degene die de ruzie veroorzaakt had. Door hém moesten ze strijden. En iedere keer weer won zijn grote broer. De grote broer met de koude krachten. Hij die de sneeuw kon binnen brengen, ijs liet verschijnen en velen liet sterven. De enige van wie hij de wedijver verloor, was zijn zusje, de lente. Het kleine zusje dat, ondanks haar milde krachten, toch veel vreugde kon brengen in het gehele land. Ieder was het ermee eens dat zij weer mocht verschijnen en het vaandel vervolgens aan haar grote zus kon geven. Iedereen. Behalve zij. De merrie met de donkergekleurde vacht en de blonde manen. Zij walgde van de lente met haar vreugdevolle liederen. Moest kokhalzen van de liefde die dan weer ontsprong in de lucht en op de aarde. Moordlustig werd zij, wanneer ze tegen die verliefde paren aan moest kijken die dáchten dat ze een gelukkig leven leidden.Langzaam waren haar stappen die richting het noorden leidden. Zeer rustig, haast loom, bewoog zij zich voort. Zich niet bekommerend om diverse akkefietjes die zich afspeelden in deze wereld. Haar hoofd droeg ze op normale hoogte omdat het haar simpelweg teveel moeite kostte om het hoger of lager te houden. In haar zwarte ogen stond een groenachtige glinstering, wat wilde zeggen dat de sferen rondom haar in redelijke veiligheid gesteld werden. Terwijl haar hoeven met kracht de aarde omspitten. Diepe afdrukken werden achtergelaten in de aarde die als ruig en hard beschouwd kon worden. Rook leek van haar door hoorn opgebouwde voeten af te komen. Als een brandend iets dat zo zijn pad kon brandmerken.
Vogels krasten en kraaiden. De wind fluisterde woorden in haar oren waaruit ze kon concluderen dat ze een zeer onbewoonde wereld tegemoet ging. Een glimlach vormde zich rond haar lippen die enkele uren lang samen geperst waren tot een smalle streep. Het was goed nieuws dat ze had vernomen. De bomen rondom haar leken te verdwijnen en tegelijkertijd was het alsof rotsen en bergen in één klap voor haar opdoemden. Niet onder de indruk liep ze verder. Misschien toch enigszins geïnteresseerd en nieuwsgierig naar wat komen zou. Dit maal was het geen illusie. Het gebrul van woest water verstoorde de stilte die in de lucht hing. Een zucht van verlichting werd door haar geslaakt en ze versnelde haar pas een tikkeltje. Onderzoekend snuffelde ze aan de rivier die de eer had om tussen deze rotsen door te mogen kabbelen.
Het koele water maande haar lichaam tot rust. Liet haar woeste binnenste kalmeren zodat ze zich beter kon concentreren op al het onbekende. Het onbekende dat ze ooit had gekend, maar vergeten was doordat er zoveel gekend kon worden.