Daar liep de witte merrie, alleen in deze nieuwe wereld. Ze was hier nog maar net. Haar nam was Tyshja. Het betekend, godin van geluk. Tyshja kwam aan bij de vallei en keek even om haar heen. Haar donkere ogen tuurde de horizon af, opzoek naar nog meer nieuws. Ze zocht naar contacten. Haar kleine oortjes priemde ze naar voren waarna ze haar zwarte neusje even in de wind stak om alle geuren die de wind met zich mee neemt op te nemen in haar geheugen.
Ze zette haar kleine lichaam in een drafje en draafde door de vallei. De vallei was groot. Ze liep tussen twee grote bergen in. En het enige wat er was, liep ze nu op. Een redelijk breed pad, wat ergens naar toe zal lijden. Het duurde haar wat te lang en zag alleen nog een recht stuk voor haar. Ze versnelde haar gangen van een draf naar een gallop, en versnelde uiteindelijk in een uitgestrekte gallop. Ze voelde hoe de wind met haar manen speelde, en hoe de wind haar oortjes naar achteren drukte en haar staart doen optillen. Ja dit was een moment waar tyshja haar heerlijk in kon laten gaan.
Ze kwam uiteindelijk uit op een groot veldje in het midden van de vallei. Ze ging terug naar een drafje, een stap en uiteindelijk stond ze stil. Omdat ze toch wel een tijdje gegallopeerd had, was ze toch door haar wintervacht heen bezweet geraakt. Het was niet veel, maar wel genoeg om een rilling van de kille winter wind te krijgen. Ze keek om haar heen naar iets waar ze haar mee kon drogen en vond een plekje mul zand. Ze stapte erheen en begon met haar voor voetje te graven, draaide een rondje en liet haar zakken. En plofte midden in het zand. En begon te rollen. Eenmaal opgestaan was ze eindelijk al wat droger.
Tyshja schudde haar vacht uit en vond even de rust hier. Op eens hoorde ze hoefstappen. Haar oortjes priemde naar voren. Het was onduidelijk waar het vandaan kwam. Want ja, in een vallei lijkt het van alle kanten op te komen. Rustig en assertief, wacht tyshja het moment af.