Er stond een gure wind, een wind die je adem benam als je te veel deed. Waarin je bijna fluisteringen kon horen, als je echt luisterde. Nou ja fluisteringen? Dat was wat sommigen dachten dat ze erin hoorden. Fluisteringen van geesten, fluisteringen van verloren zielen. Misschien was het zo, maar misschien was het ook wel verbeelding. Merle had er eigenlijk nooit zo over nagedacht. Ze hield van de lucht en de wind, ze voelde zich er tot aangetrokken. Alleen over de fluisteringen had ze nooit zo nagedacht, ze had het gewoon altijd voor lief genomen. Het was nou eenmaal zo, dus waarom zou je er wat achter zoeken? Als je ergens aan gewend raakte, dan dacht je er niet meer zo over na. Ze hief haar hoofd en sloot haar ogen. Haar oren spitste ze naar voren terwijl ze de gure wind erin liet blazen, dat was natuurlijk niet handig. De kou bereikte daardoor haar gehoorgang en liet haar kort rillen, maar ze kon er niks aan doen. Ze wou het horen, voelen. Ze wou beleven wat de wind beleefde. De wind kreeg zoveel mee, zoveel meer als wie dan ook op deze aarde. Soms wou ze dat ze kon vliegen, dat ze de wereld van boven kon zien. Dan zou ze pas echt begrijpen wat je in de lucht allemaal zag, maar dat was onmogelijk. Ze zuchtte even zacht terwijl ze haar ogen weer open deed, haar staart zwiepte kalm heen en weer terwijl ze nog eens over het gebied voor haar keek. Vele besneeuwde heuvels strekten zich voor haar uit. Ze was hier nog nooit geweest, ze wist ook niet waar ze was. Het had haar ook nooit zo veel kunnen schelen waar ze was. Ze was altijd al een zwerver geweest tenminste dat dacht ze. Ze was haar geheugen kwijt, alles wat er voor haar derde levensjaar was gebeurt was ze kwijt. Soms was het frustrerend, maar als je je niks kon herinneren kon je je ook nergens druk over maken. Dat scheelde zoveel, ze wist niet of ze familie had. Ze kon ze dus ook niet missen, daarom was ze gaan zwerven. Wou ze meer van de wereld zien, wou ze begrijpen hoe de wereld in elkaar stak, want dat was interessant. Hoe kon iemand zijn geheugen verliezen, ze wist niet wat er toen gebeurt was. Ze wist alleen nog dat ze ergens wakker geworden was, ze had zich verlamd gevoeld, bang. Alleen dat was al snel weer weggetrokken, toen wou ze alleen nog maar de vogels achterna.
Ze schudde haar vacht uit, maar stof kwam er eigenlijk niet uit. Door de sneeuw bleef haar isabelkleurige vacht behoorlijk schoon. Alleen vielen er soms wat sneeuwvlokjes op, die dan ontdooiden. Over hoe ze eruit zag hoefde ze zich in ieder geval niet druk over te maken. Haar lange manen vielen voor haar ogen en ze schudde nog eens met haar hoofd om het goed te laten liggen. Toen begon ze weer te stappen. In de richting van de heuvels die voor haar lagen. Ze wou er overheen, ze wou weten wat er achterlag. Daarom ging ze alsmaar door, omdat ze steeds wou weten wat er achter een landschap lag. Ze was nieuwsgierig, nieuwsgierig naar de wereld. Naar de natuur die alles zo gemaakt had, die haar haar geheugen had kwijtgemaakt. Hoe zat alles in elkaar. Ze bleef stilstaan toen een geluid haar aandacht trok. Ze spitste haar oren en draaide ze opzij, haar neusvleugels sperde zich open en ze snoof kort. Ze tilde haar hoofd op en haar blik focuste zich op haar omgeving. Toen raakte de geur van een ander paard haar zintuigen. Ze ontspande zich iets, maar je wist natuurlijk maar noot. Ze draaide zich naar het geluid toe en probeerde het andere paard te vinden. “Wie is daar?” haar stem klonk helder en warm. Een stem van een jonge, nieuwsgierige merrie. Die duidelijk niet bang was, eerder wat schichtig. Ze zou er niet zomaar vandoor gaan, ze wou altijd alles weten.
Ze schudde haar vacht uit, maar stof kwam er eigenlijk niet uit. Door de sneeuw bleef haar isabelkleurige vacht behoorlijk schoon. Alleen vielen er soms wat sneeuwvlokjes op, die dan ontdooiden. Over hoe ze eruit zag hoefde ze zich in ieder geval niet druk over te maken. Haar lange manen vielen voor haar ogen en ze schudde nog eens met haar hoofd om het goed te laten liggen. Toen begon ze weer te stappen. In de richting van de heuvels die voor haar lagen. Ze wou er overheen, ze wou weten wat er achterlag. Daarom ging ze alsmaar door, omdat ze steeds wou weten wat er achter een landschap lag. Ze was nieuwsgierig, nieuwsgierig naar de wereld. Naar de natuur die alles zo gemaakt had, die haar haar geheugen had kwijtgemaakt. Hoe zat alles in elkaar. Ze bleef stilstaan toen een geluid haar aandacht trok. Ze spitste haar oren en draaide ze opzij, haar neusvleugels sperde zich open en ze snoof kort. Ze tilde haar hoofd op en haar blik focuste zich op haar omgeving. Toen raakte de geur van een ander paard haar zintuigen. Ze ontspande zich iets, maar je wist natuurlijk maar noot. Ze draaide zich naar het geluid toe en probeerde het andere paard te vinden. “Wie is daar?” haar stem klonk helder en warm. Een stem van een jonge, nieuwsgierige merrie. Die duidelijk niet bang was, eerder wat schichtig. Ze zou er niet zomaar vandoor gaan, ze wou altijd alles weten.