Tornado galoppeerde over de heuvels. De sneeuw en het ijs kraakte onder zijn donkere hoeven. Zijn donkere en gespierde benen zetten krachtig af en waren hoog. Zijn hoofd stond ontspannen in een boog. Zijn oren lagen in zijn nek. Zijn neusgaten waren wijt open en er kwamen wolkjes uit, alsof hij vuur in en uit ademde. Zijn staart zit bijna op zijn rug. Hij galoppeerde vurig. Net zo vurig als hij. De bomen en struiken waren kaal en zaten onder de sneeuw. De ondergrond wij hij op galoppeerden was wit. Terwijl hij galoppeerde keek hij naar de sneeuw witte omgeving. Hij stopte even en snoof luid voor geuren op te nemen en misschien een paar te kunnen herkennen. Zijn oren stonden recht op. Zijn staart was laag. Zijn hoofd was in de lucht. Hij keek even naar de lucht. Daarna weer naar voren. Hij hoorde van alles van geluiden.
(Antwoord maar, wie wil. )
(Antwoord maar, wie wil. )