You can be the greatest
You can be the best
You can be the king-kong, banging on your chest
You can beat the world
You can beat the war
You can talk to God, go banging on his door.
_________________________________________________________
Vanity,
The Devil Inside.
_________________________________________________________
De grote hengst bewoog zich langzaam door het bos. zijn staart wapperde achter hem aan. Hij keek om zich heen. Zijn robijnrode ogen schoten door het landschap. Alert. De hengst kwam langzaam tot stilstand en zwiepte met zijn staart. De vliegen waren ondraaglijk. Doordat er minder wespen waren, waren er tientallen meer vliegen en muggen. Wespen waren vervelend, maar vliegen en muggen ondraaglijk irritant. Hij schudde even met zijn manen en brieste kort. Hij keek weer om zich heen. Zijn oren draaide zich in zijn nek toen hij geritsel hoorde. Hij ontblootte zijn tanden. Maar richtte zich weer normaal op toen het een konijn was die uit de bosjes schoot. Hij zuchtte en keek naar een boom. Hij liet zijn ogen over de schors glijden, langzaam naar de top. Tot hij zijn oog op een grote rode appel liet vallen. Hij grijnsde, die werd van hem. Hij rekte zich uit, maar bedacht zich. Misschien was die appel wel helemaal niet zo lekker als hij eruit zag. Misschien was het een val van een of ander vervelend paard. Hij rook even aan de appel. Hij rook normaal. Hij zuchtte om zichzelf. “Eet die facking appel..” Zuchtte hij. Hij rekte zich weer uit en hapte in de appel. Het schuim van de appel en zijn speeksel dropen uit zijn mond. Tevreden kauwde hij op de appel. Nee, deze appel was absoluut niet zo lekker als hij eruit zag. Hij was beter. Hij hapte de appel verder op en likte langs zijn lippen. Dat smaakte naar meer. Hij zuchtte, hij mocht niet dik worden. Dus stapte de hengst verder het bos in. Hij draafde aan en draafde net zo lang tot het zweet van zijn flanken droop. Hij was inmiddels midden in het bos en keek om zich heen. Hij was tot stilstand gekomen en keek rond op de open plek waar hij was. Het was een grote ronde plek, met hoog gras en kleine paarse bloempjes. Het was best mooi. Hij haatte het. Alles wat mooier, beter was dan hij. Het was slecht, dat hij zo dacht. Hij zuchtte en keek weer om zich heen. Hij was echt niet zo makkelijk. De zon verwarmde zijn vacht. Hij rilde even kort, hij had het koud door het zweet dat was afgekoeld. De hengst schudde zich uit en stapte de donkere schaduw in zijn. Zijn lange manen glommen in het licht ,evenals zijn vacht. Hij brieste weer en ging even in de schaduw staan. Door zijn lichte vacht viel hij alsnog op tegen de donkere achtergrond. Oh, ja daarom haatte hij het hier. Ach, hij haatte zoveel, dus dat was niet echt een verrassing. Zijn oren vlogen weer naar achter. Hij zuchtte toen er een vogel over zijn hoofd heen vloog. Ook haatte hij vogels, maar dat is niet zo gek. Vogels zijn gemeen, irritant, arrogant, stelen je eten en zo kon hij nog wel even door gaan. Hij dacht even terug aan de tijd dat hij nog een lief veulentje was. Gawd, wat was hij braaf toen. Hij durfde geen paard kwaad te doen. Een klein hees lachje rolde over zijn lippen. Hij grijnsde nog even na. En dacht toen rustig verder terug. Op zijn anderhalve jaar pleegde hij zijn eerste moord. Dat waren zijn ouders. Ze verwaarloosde hem, daar was hij boos om. En toen bam. Hij grijnsde even door de gedachte aan de laatste smekende woorden van zijn moeder. Ze had hem gesmeekt haar man te laten leven, voor hij haar de mond zou snoeren. Hij grijnsde weer kort en dacht terug aan de jaren erna. Hoe hij bijna zijn hele familie een kopje kleiner maakte. Dit keer moest hij wel lachen. Een lach die bijna eng klonk schalde door het dichte bos. de schaduwen omhulde zijn gestalte en maakte hem misschien wat angstaanjagend. Maar dat liet hem koud. Hij stopte met lachen en keek om zich heen. Zijn oren lagen weer plat, waarom wist hij niet precies. Hij wachtte op iets leuks. Hij zou slechte paarden niets aan doen, nee daar was hij te lief voor. Maar die softies konden hem wat, daarvan mochten er wel wat minder zijn. Hij grijnsde. Daar kon hij eigenhandig voor zorgen. Maar niet alleen, daar was hij niet sterk genoeg voor. Maar ach, uiteindelijk hadden hun ook maar één leven. Daar mochten ze van genieten, niet waar? Hij was ook maar een loner in een grote wereld vol kwaad. Kwaad.. hij grinnikte. Zo omschreef hij zich zelf vaak zat. Hij was het kwaad zelve, the devil inside. Hij was niet zo lief als dat hij eruit zag. Hij verafschuwde zijn uiterlijk redelijk erg. Hij leek net zo’n soft, zo één die denkt dat hij niet goed genoeg is voor de wereld. Een zucht kon hij niet tegen houden. Hij keek even om zich heen. Nog steeds niks, geen geluid, geen niks. Hij was echt lonely, hier. Maar ja, wat verwacht je anders van het donkerste hoekje van het bos? Niet dat hij het erg of zo vond. In tegendeel, hij was blij met het donkerste hoekje van het bos. Het was er lekker rustig. Rustiger dan op andere plaatsen. Maar ja. Uiteindelijk zou er wel een paard naar toe komen. En of dat nou een softie of een badguy was, het was een paard. Waar hij ‘gezellig mee kon babbelen’. Een lachje rolde over zijn tong. Hij grijnsde en liep terug naar de open plek. Waar hij een beetje afwezig bij een boom ging staan. Hij sloot zijn ogen en soesde wat weg. Niet zo erg dat hij sliep, maar oplettend. Plots hoorde hij geritsel. Hij hoorde stampende hoeven en gehijg. Hij grijnsde licht en wachtte af. Hij zou zich niet voor doen als een badguy, maar zo’n softie die dacht dat hij niet goed genoeg voor de wereld zou zijn. Die zich eigenlijk van de gehele planeet zou moeten bannen alleen al omdat hij überhaupt bestond. Hij grijnsde licht en opende zijn ogen. Oplettend en met zijn oortjes naar voren keek hij naar de plek waar het geritsel vandaan kwam.
You can be the best
You can be the king-kong, banging on your chest
You can beat the world
You can beat the war
You can talk to God, go banging on his door.
_________________________________________________________
Vanity,
The Devil Inside.
_________________________________________________________
De grote hengst bewoog zich langzaam door het bos. zijn staart wapperde achter hem aan. Hij keek om zich heen. Zijn robijnrode ogen schoten door het landschap. Alert. De hengst kwam langzaam tot stilstand en zwiepte met zijn staart. De vliegen waren ondraaglijk. Doordat er minder wespen waren, waren er tientallen meer vliegen en muggen. Wespen waren vervelend, maar vliegen en muggen ondraaglijk irritant. Hij schudde even met zijn manen en brieste kort. Hij keek weer om zich heen. Zijn oren draaide zich in zijn nek toen hij geritsel hoorde. Hij ontblootte zijn tanden. Maar richtte zich weer normaal op toen het een konijn was die uit de bosjes schoot. Hij zuchtte en keek naar een boom. Hij liet zijn ogen over de schors glijden, langzaam naar de top. Tot hij zijn oog op een grote rode appel liet vallen. Hij grijnsde, die werd van hem. Hij rekte zich uit, maar bedacht zich. Misschien was die appel wel helemaal niet zo lekker als hij eruit zag. Misschien was het een val van een of ander vervelend paard. Hij rook even aan de appel. Hij rook normaal. Hij zuchtte om zichzelf. “Eet die facking appel..” Zuchtte hij. Hij rekte zich weer uit en hapte in de appel. Het schuim van de appel en zijn speeksel dropen uit zijn mond. Tevreden kauwde hij op de appel. Nee, deze appel was absoluut niet zo lekker als hij eruit zag. Hij was beter. Hij hapte de appel verder op en likte langs zijn lippen. Dat smaakte naar meer. Hij zuchtte, hij mocht niet dik worden. Dus stapte de hengst verder het bos in. Hij draafde aan en draafde net zo lang tot het zweet van zijn flanken droop. Hij was inmiddels midden in het bos en keek om zich heen. Hij was tot stilstand gekomen en keek rond op de open plek waar hij was. Het was een grote ronde plek, met hoog gras en kleine paarse bloempjes. Het was best mooi. Hij haatte het. Alles wat mooier, beter was dan hij. Het was slecht, dat hij zo dacht. Hij zuchtte en keek weer om zich heen. Hij was echt niet zo makkelijk. De zon verwarmde zijn vacht. Hij rilde even kort, hij had het koud door het zweet dat was afgekoeld. De hengst schudde zich uit en stapte de donkere schaduw in zijn. Zijn lange manen glommen in het licht ,evenals zijn vacht. Hij brieste weer en ging even in de schaduw staan. Door zijn lichte vacht viel hij alsnog op tegen de donkere achtergrond. Oh, ja daarom haatte hij het hier. Ach, hij haatte zoveel, dus dat was niet echt een verrassing. Zijn oren vlogen weer naar achter. Hij zuchtte toen er een vogel over zijn hoofd heen vloog. Ook haatte hij vogels, maar dat is niet zo gek. Vogels zijn gemeen, irritant, arrogant, stelen je eten en zo kon hij nog wel even door gaan. Hij dacht even terug aan de tijd dat hij nog een lief veulentje was. Gawd, wat was hij braaf toen. Hij durfde geen paard kwaad te doen. Een klein hees lachje rolde over zijn lippen. Hij grijnsde nog even na. En dacht toen rustig verder terug. Op zijn anderhalve jaar pleegde hij zijn eerste moord. Dat waren zijn ouders. Ze verwaarloosde hem, daar was hij boos om. En toen bam. Hij grijnsde even door de gedachte aan de laatste smekende woorden van zijn moeder. Ze had hem gesmeekt haar man te laten leven, voor hij haar de mond zou snoeren. Hij grijnsde weer kort en dacht terug aan de jaren erna. Hoe hij bijna zijn hele familie een kopje kleiner maakte. Dit keer moest hij wel lachen. Een lach die bijna eng klonk schalde door het dichte bos. de schaduwen omhulde zijn gestalte en maakte hem misschien wat angstaanjagend. Maar dat liet hem koud. Hij stopte met lachen en keek om zich heen. Zijn oren lagen weer plat, waarom wist hij niet precies. Hij wachtte op iets leuks. Hij zou slechte paarden niets aan doen, nee daar was hij te lief voor. Maar die softies konden hem wat, daarvan mochten er wel wat minder zijn. Hij grijnsde. Daar kon hij eigenhandig voor zorgen. Maar niet alleen, daar was hij niet sterk genoeg voor. Maar ach, uiteindelijk hadden hun ook maar één leven. Daar mochten ze van genieten, niet waar? Hij was ook maar een loner in een grote wereld vol kwaad. Kwaad.. hij grinnikte. Zo omschreef hij zich zelf vaak zat. Hij was het kwaad zelve, the devil inside. Hij was niet zo lief als dat hij eruit zag. Hij verafschuwde zijn uiterlijk redelijk erg. Hij leek net zo’n soft, zo één die denkt dat hij niet goed genoeg is voor de wereld. Een zucht kon hij niet tegen houden. Hij keek even om zich heen. Nog steeds niks, geen geluid, geen niks. Hij was echt lonely, hier. Maar ja, wat verwacht je anders van het donkerste hoekje van het bos? Niet dat hij het erg of zo vond. In tegendeel, hij was blij met het donkerste hoekje van het bos. Het was er lekker rustig. Rustiger dan op andere plaatsen. Maar ja. Uiteindelijk zou er wel een paard naar toe komen. En of dat nou een softie of een badguy was, het was een paard. Waar hij ‘gezellig mee kon babbelen’. Een lachje rolde over zijn tong. Hij grijnsde en liep terug naar de open plek. Waar hij een beetje afwezig bij een boom ging staan. Hij sloot zijn ogen en soesde wat weg. Niet zo erg dat hij sliep, maar oplettend. Plots hoorde hij geritsel. Hij hoorde stampende hoeven en gehijg. Hij grijnsde licht en wachtte af. Hij zou zich niet voor doen als een badguy, maar zo’n softie die dacht dat hij niet goed genoeg voor de wereld zou zijn. Die zich eigenlijk van de gehele planeet zou moeten bannen alleen al omdat hij überhaupt bestond. Hij grijnsde licht en opende zijn ogen. Oplettend en met zijn oortjes naar voren keek hij naar de plek waar het geritsel vandaan kwam.
xO P E N H E I Dx