Een mist dreef boven het onrustige water van de zee. Tussen hemel en aarde alsof het twijfelde aan zijn keuze. Niet wetend dat het toch in een langdradige, eigenlijk eindeloze cyclus door zou gaan. Iedere keer weer hetzelfde meemaken. Het was een grappig maar apart gezicht: Hoe de lucht volgepropt leek te zijn met dikke, donkere wolken, vol met regen of zonnelicht. Het felle licht wat zich er net zo goed nog doorheen probeerde te wurgen gaf de omgeving, de zee, een aparte dreigende gloed. Vogels waren al lang en breed teruggevlogen naar hun thuishaven. Een regen bui stond op het punt uit te breken.
Of die nou groot of klein was. De schim in de verte deed het niks. Een vos kleurige jaarling stond daar. Zo stilletjes. Terwijl de wind tegen haar achterste aanslaat, sommige wind stukken sloegen zich kapot. Andere reisde in die zelfde cyclus weer verder. En weer andere sloegen zich kapot tegen andere delen van haar lijf. Zo ging het door in weer diezelfde eeuwig durende cyclus. Als je het zo bekeek, was het alsof niks zal veranderen, alsof alles het zelfde bleef. Maar dat was niet zo, het was alleen schijn bedrieg. Alles zou veranderen. Een hevige enorme storm zou DH naderen. Er gingen ronde's dat paarden een gebied naast DH er last van zouden hebben. Het zou niet lang meer duren of de rivier en de zee, zich zouden opvullen en DH zouden over stromen. Ook zullen er veel gewonden vallen. En plassen komen. Het moeras zou modderigger dan ooit worden. Maar niks jaagde het kleine veulen van DH weg. Het veulen dat daar zo stond. Met haar kont naar de bossen, en haar ijzige ogen die de horizon volgden. Ja, dat veulen heette Duvessa. Ze knipperde eens met haar ogen, en keek rond. Het water golfde hevig heen en weer. Als een wilde dat de weg kwijt was. Maar hij zou de weg nooit meer vinden. Eenmaal in de zee. Nooit meer uit de zee. Duvessa grinnikte. Het gezicht was grappig: Als ze eenmaal in de zee waren. En zich in dat wilde water waagde zou je er nooit meer uitkomen. Dan zouden ze erover dromen en wensen dat ze weer in die opgepropte dikke wolken terecht zouden komen. Dan zouden ze het hopen, maar het zou nooit gebeuren. Duvessa draaide haar zelf om, ze keek kil en ijzig naar de bossen. Ze draafde een eindje er naar toe en keerde weer om. Met sierlijke grote krachtige passen galoppeerde ze naar de zee. Duvessa zou haar zelf wagen in die wilde imbeciele zee. Maar Duvessa zou eruit komen. Langzaam ging ze het water in. Haar hoeven plantte zich in de grond, in die modderige grond. Het water golfde hevig tegen haar borstkas aan. Richting strand. Het water dat daar terecht kwam zou er even uit komen, maar al snel weer meegenomen door de volgende golf van de zee. Maar Duvessa deed het niks. Er was een veel grotere storm op komst, ze zou haar zelf niet laten weg jagen. Bij de hevigste en grootste gedeelte's zou ze schuilen. Totdat dat weer voorbij was, en daarna zou ze verder reizen. Verder naar de volgende plek waar ze even kon schuilen en vervolgens weer naar het volgende gebied zou gaan. Zo zou dat door gaan in zijn cyclus. Maar deze was niet eeuwig. Deze zou stoppen. Dan zou ieder paard weer zijn eigen leven lijden. Terwijl de slechte paarden DH al veroverd hadden. Die gedachte bleven in Duvessa haar hoofd spoken. Het was een droom voor haar, als de slechte paarden de wereld in hun handen zouden hebben.
Of die nou groot of klein was. De schim in de verte deed het niks. Een vos kleurige jaarling stond daar. Zo stilletjes. Terwijl de wind tegen haar achterste aanslaat, sommige wind stukken sloegen zich kapot. Andere reisde in die zelfde cyclus weer verder. En weer andere sloegen zich kapot tegen andere delen van haar lijf. Zo ging het door in weer diezelfde eeuwig durende cyclus. Als je het zo bekeek, was het alsof niks zal veranderen, alsof alles het zelfde bleef. Maar dat was niet zo, het was alleen schijn bedrieg. Alles zou veranderen. Een hevige enorme storm zou DH naderen. Er gingen ronde's dat paarden een gebied naast DH er last van zouden hebben. Het zou niet lang meer duren of de rivier en de zee, zich zouden opvullen en DH zouden over stromen. Ook zullen er veel gewonden vallen. En plassen komen. Het moeras zou modderigger dan ooit worden. Maar niks jaagde het kleine veulen van DH weg. Het veulen dat daar zo stond. Met haar kont naar de bossen, en haar ijzige ogen die de horizon volgden. Ja, dat veulen heette Duvessa. Ze knipperde eens met haar ogen, en keek rond. Het water golfde hevig heen en weer. Als een wilde dat de weg kwijt was. Maar hij zou de weg nooit meer vinden. Eenmaal in de zee. Nooit meer uit de zee. Duvessa grinnikte. Het gezicht was grappig: Als ze eenmaal in de zee waren. En zich in dat wilde water waagde zou je er nooit meer uitkomen. Dan zouden ze erover dromen en wensen dat ze weer in die opgepropte dikke wolken terecht zouden komen. Dan zouden ze het hopen, maar het zou nooit gebeuren. Duvessa draaide haar zelf om, ze keek kil en ijzig naar de bossen. Ze draafde een eindje er naar toe en keerde weer om. Met sierlijke grote krachtige passen galoppeerde ze naar de zee. Duvessa zou haar zelf wagen in die wilde imbeciele zee. Maar Duvessa zou eruit komen. Langzaam ging ze het water in. Haar hoeven plantte zich in de grond, in die modderige grond. Het water golfde hevig tegen haar borstkas aan. Richting strand. Het water dat daar terecht kwam zou er even uit komen, maar al snel weer meegenomen door de volgende golf van de zee. Maar Duvessa deed het niks. Er was een veel grotere storm op komst, ze zou haar zelf niet laten weg jagen. Bij de hevigste en grootste gedeelte's zou ze schuilen. Totdat dat weer voorbij was, en daarna zou ze verder reizen. Verder naar de volgende plek waar ze even kon schuilen en vervolgens weer naar het volgende gebied zou gaan. Zo zou dat door gaan in zijn cyclus. Maar deze was niet eeuwig. Deze zou stoppen. Dan zou ieder paard weer zijn eigen leven lijden. Terwijl de slechte paarden DH al veroverd hadden. Die gedachte bleven in Duvessa haar hoofd spoken. Het was een droom voor haar, als de slechte paarden de wereld in hun handen zouden hebben.