De witte merrie bracht zich voort door een soepele galop te nemen. Het was vroeg in de morgen. De dauw van de ochtendt stondt nog op de bladeren geplakt wat een magis effect gaf op de bomen. Het leek net alsof er ontelbare elfjes aan het slapen waren op de bladeren. Jammer genoeg waren elven maar een vebel dus ze bestonden niet. Ze zuchtte, al hadden ze wel betsaan we hadden er niks aan gehad. De bomen werden vermindert en ze stapte vervolgens een prachtige plek in waar in het midde de zilver meer zich bevondt. Haar ogen konden er niet vanaf blijven. het meer leek net alsof alsof het zilver was. Het was onweer staan baar om het te zien. Het liefst wou ze het mee nemen zo mooi was de zilvere gloed dat om het zilver meer hing. Een harde hinnik verliet haar mond. Deze plek was mooi maar het was nog mooier om de schoonheid met een paard te delen. Haar lippen krulde wat op en vervolgens wachtte ze af wie er uit de verre verte zal verschijnen. Nieuwschierig tolde haar ogen om haar heen om een blik op te vangen van een paard. Er was jammer genoeg nog niks te bekenen.
[Sparta]
[Sparta]