Verveeld sloeg de enorme zwarte hengst met zijn staart om zich heen. Merries het was allemaal één pot nat. Hij kon niet begrijpen dat hij ooit iets met een merrie had gehad. Nu moet je natuurlijk niet gaan denken die dude daar valt op hengsten want nee dat is ook niet het geval. Het was compleet over. De liefde was helemaal opgebrand. Tenminste, zo kon je het wel noemen. Welk nu had het nou nog? En dan nog, wat hield het nog in om verliefd te zijn. Bij hem was het toch van korte duur. Vaak nadat hij vader geworden was van een veulen was het al weer over en zocht hij wel weer een nieuwe uit. Oké misschien was het ook het spannende moment van naar zo iets toewerken maar dat had hij nu ook niet meer nodig. Hij had nu een punt bereikt dat dat over was. Hij had nakomelingen genoeg rondlopen op deze aardbol dus daar hoefde hij zich allereerst geen zorgen over te maken. Ten tweede, wat hield die fucking liefde nou eigenlijk in? Ja je ging een eeuwige verbintenis met een ander aan aan wie je je hart volledig zou geven. Nou blijkbaar is het bij hem toch misgegaan want hij had zijn hart nog steeds en had er geen spijt van dat het over was met de merries met wie hij ooit wat gehad had. Het lijstje was in korte tijd wel aardig gegroeid maar dat deed er niet toe. Het betekende niet dat hij zijn wilde haren verloren was. Hij was verstandiger geworden. Dat zeker. Dus vandaar dat hij Satan had uitgedaagd. Satan, in zijn ogen een overloper en een zwakkeling was absoluut géén echt slecht paard. Vandaar dat Azacar eens flink huis ging houden en al die wannabe’s op zou ruimen. Zouden ze niet uit zichzelf gaan dan zou hij ze zelf wel op knappen. Een geërgerde zucht verliet zijn keel. Een ander naderde.. Wie of wat moest dat nou weer zijn? De geur van de onbekende werd langzaam aan duidelijker en duidelijker. Een vage grijns krulde voor een kort moment zijn lippen maar die verdween al snel weer. Echter was de verveelde uitdrukking van het gezicht van de ravenzwarte hengst geveegd. In de verte zag hij het paard al naderen. Een oude bekende kon hij hem ondertussen wel noemen. Zijn lage, rauwe stem weerklonk vanuit de schaduw waarin hij zich gehuld hield. ”Wel, wel Rival. Hoe staat het ermee?” Twee ijsblauwe ogen werden op de andere hengst gericht en tenslotte stapte hij te voorschijn.
[&Rival]
[&Rival]