Elke stap, werd meer moeite. Haar lichaam, die inmiddels zo zwaar was geworden. Zo groot. Ze wilde nooit, maar dan ook nooit meer een veulen. Nooit. Het was zoveel moeite om een beest in je lichaam te baren. Je werd zo zwaar, zo groot. En het vervelende was dat haar veulen inmiddels een zwarte band voor karate had. Maar op het moment was het wezen in haar baarmoeder rustig. Gelukkig maar.
En nog steeds spookte in haar hoofd rond van wie het veulen nou werkelijk was. Van Remember, haar partner, haar witte paard, haar droomprins. Of Dracoz, een vreselijke, zwarte hengst die haar had misbruikt. Nooit, nooit had ze dit verteld aan Remember. Dat durfde ze niet, dat durfde ze echt niet. Ze wilde niet eens weten wie de echte vader van het wezen in haar buik was. Maar ze kwam het waarschijnlijk wel te weten.. of niet. Niks wist ze, niks, niks, niks.
De hersenen van de merrie waren zwaar overbelast. Al dagen, weken, misschien al maanden spookten nutteloze gedachten in haar hoofd, waarover ze uren kon piekeren. Ze leefde in een zee van woorden, die wild door elkaar golfden als een storm. Ze kon er geen onderscheid meer in maken. En zelfs, als ze sliep, waren deze woorden in het zwart te zien. Met dikke witte letters, over elkaar, door elkaar heen vliegend. Ze kon er geen logica meer in vinden, geen normaal woord tussen deze massa vol letters. Die prop, dat niks betekende. En ze piekerde erover. Elke nacht, elke dag. Elk uur. De uren dat ze alleen was waren ook niet te verdragen. Herinneringen van vroeger, in haar oude kudde, bij haar ouders die toen nog leefden werden grote zeepbellen. Ze probeerde ze te laten knappen, alles in haar probeerde mee omhoog te zweven. Maar dat lukte niet. Ze kon de zeepbellen niet bereiken, en haar herinneringen vlogen weg, om nooit meer herinnerd te worden. En dat deed pijn. Als messen die tussen haar hersenen heen stak. Die haar lichaam uitschakelde. Die haar hersenen losmaakte in haar hoofd, en deze heen en weer liet rollen. En ze kon nog steeds geen woord kunnen vinden in brei van letters.
En soms, die vreselijke momenten dat ze plots om kon vallen. Dat ze plots moe was. Dat het voelde alsof ze in een helderblauwe zee ronddobberde. Dan plots kopje-onder gaan en niet meer boven water komen. De zuurstof die uit je longen werd geperst, de steken die door je borst gingen. Na adem snakkend, en dan alleen meer van het zoute water binnen krijgen. Haar longen die zich vulden met water, en naar beneden zakken. Op de bodem van de zee terechtkomen, vissen die door je heen zwommen. Je ogen sluitend. Het zout voelen prikken in kleine wondjes, waarvan je niet eens wist dat ze er zaten. Ze kon haar eigen hersenen niet meer in toom houden. Als of ze vrolijk weg huppelden, en ze het tempo niet kon volgen. Uitgeput op de grond neervallen, en voortleven als een hersenloos monster.
Haar bruine kijkers vlogen verschrikt open. Ze keek achterom, de sporen die ze had achtergelaten waren duidelijk zichtbaar in de met as bedekte aarde. Abrupt hield ze op met lopen. Waar was ze, had ze die hele tijd gelopen. Haar ogen vlogen over het gebied, kaal, niks te zien. Alleen een grote berg voor haar opdoemend bij de horizon. Overal waar ze keek zag ze niks. Helemaal niks. Geen boom, geen steen, geen grassprietje. Niks. Haar hartslag ging omhoog, haar ademhaling versnelde. Haar oren vlogen naar achter, ze klapte haar staart tegen haar billen aan. Ze bleef staan, blijven staan. Rustig. Het woord vloog door haar hoofd. Eindelijk had ze een duidelijk woord ontdekt. Rustig, herhaalde het. Ze concentreerde zich op haar ademhaling, wat langzaam weer zakte. Nu logisch nadenken, wat moeilijk was de laatste tijd, maar ze zou het proberen. Het enige wat ze zag was een berg, de grond was met as bedekt en er was niks te zien. As had te maken met vuur. Een berg, wat vuur produceerde. Vulkanische activiteit. Die berg was geen berg, dat was een vulkaan. Het gebied waar ze zich bevond was de Ash Valley. Haar oren draaiden weer iets opzij, haar staart ontspande zich. Ze keek opnieuw om zich heen, de bruine kijkers van de merrie bewogen snel heen en weer. Er was niks gevaarlijks te zien. Het was weliswaar koud, de winter kwam er aan. Maar op het moment regende het gelukkig niet. Ze ademde eens rustig in en uit. Ze begon haar benen weer in beweging te krijgen, wat weer moeite kostte. Ze brieste eens in zichzelf. Een ander zien, een ander horen deed ze nu niet. Misschien, misschien later. Later.
~ Het eerste stukje is een beetje vaag.