Hij was terug. Een oude kennis. Een oude leeftijdsgenoot, of bijna. Een bekende hengst met grootse ouders, vooral de vader. Alles aan de hengst deed haar denken aan zichzelf. Ze had ook bekende ouder, een grootse vader en bijna iedereen kende haar wel. De merrie grijnsde breed toen ze zijn geur rook. Het was tijd om die kennis nog eens te zien. Hij had altijd een plek in haar duistere hart. Ze leken op elkaar. Droegen zelfs een ras in hun aderen. De Fries. Deina sloeg meteen een zuivere hinnik naar de hengst. Haar donkere ogen gleden over de omgeving terwijl ze dieper het moeras in liep. Hij zou niet meteen komen. Er waren meerdere paarden die hem wel zouden zien en roepen. Deina had geduld. Ze wist dat hij wel zou komen. Een korte zucht verliet haar keel. Het was even stil. Vogels floten, maar dat verdween. Trillingen voelde ze lichtjes op de grond en ze hoorde iets verderop. De hengst was in aantocht. Hij was vast gegroeid en had nog meer spieren dan vroeger. Hij had immers het meeste Friese bloed in zich. Deina had alleen de grootte en spieren van het ras. Verder het uiterlijk van de Andalusier. Deina drukte haar oren in haar nek en wachtte op de zwarte hengst. Ze wilde hem zo graag nog eens zien. Ze vond het altijd fijn om met hem te praten. Meteen schudde ze de gedachte weer weg. Ze leek net een goedzak. Ach, wat maakte het uit. Elke badass kon andere slechte paarden als een soort vriend beschouwen. Dan mocht je dat wel eens zeggen. Maar vaker zou ze het niet doen. Ze haatte die woorden eigenlijk wel. De merrie sloeg met haar hoef een keer op de grond terwijl de hengst dichterbij kwam.
Zephyr ~
Zephyr ~