Panarea leek naamloos. Ze had vele bijnamen maar niemand sprak haar naam uit. Dieren spraken over haar. Hoe ze haar noemden deerde haar niet. Zolang ze haar naam vol haat zouden uitspreken bij hun laatste adem was het haar goed. Eerder kwamen ze haar naam niet te weten. Ze was een duivel, een heerser, slechter dan slecht. Ze vreesden haar. Ondanks dat ze zoveel op haar moeder leek herkenden ze haar amper. Niemand had haar dan ook eerder gezien. Panarea was opgevoed op een van de meest gevreesde plaatsen, het gebied van de grijze duivel. Haar vader Conan werd gezien als de rechterhand van de duivel. Zijn lichaam was verminkt door zijn verleden. Hij zag het niet als een trofee maar een verlies. Nooit was hij verslagen geweest tot een avond. Hij had recht in de ogen van de duivel gekeken. Maar hij had het overleeft. Geen enkel levend wezen had nog in zijn buurt kunnen komen. Hij had ze genadeloos vermoord. Toegeken hoe ze langzaam stierven. Panarea was net hetzelfde. Ze liet haar slachtoffers pijn lijden. Sadistisch noemden ze haar wel eens. Ja, dat was ze wel.
Haar vacht was licht bezweet, haar neusgaten stonden open. Haar hals had ze trots in de hoogte gehezen. Haar staart wapperde als een vlag achter haar aan. Haar oren had ze tegen haar schedel gedrukt en ze had een strenge, ijzig koude blik in haar gidzwarte ogen. Nu ze ouder werd, werd ze slanker, leek ze meer op haar moeder. Als ze een litteken op haar voorhoofd zou hebben was ze perfect Kharrea. De meesten kenden haar wel, een merrie die vele gebieden had veroverd. Een van de meest succesvolle kuddes in omstreken had ze geleid. Zo'n merrie kwam je niet vaak meer tegen. Panarea was trots met haar afkomst. Ze zou gevreesder worden als haar ouders. Ze zou strijden voor de eer. Ze zou moorden voor vermaak. Liefhebben stond niet in haar woordenboek, net als vergeven. Ze snoof een geur op, een ander paard. Ze vernauwde haar ogen even. Gooide haar voorhand een beetje hoger op en versnelde. Haar hoeven raakten amper de grond nog. Ze strekte haar hals een beetje zodat ze sneller kon lopen. Voor een klein deel was ze engelse volbloed wat haar snelheid gaf. Ze had de volle manen en staart van een koudbloed en de slankheid van de arabische volbloed. Ze was een krachtige mix van de meest overheersende rassen die je je maar kon voorstellen.
Panarea kreeg het dier in de gaten. Hij was zwart als de nacht met een aftekening op zijn voorhoofd. Ze kende zijn geur niet, hij was nieuw. Panarea had een gave om paarden te herkennen. Ze wist perfect welk paard wat aankon. Ze wist er zo de vechtersbazen uit te halen en kon zo de nietsnutten links laten liggen. Ze was nog jong maar ze zou nog veel bereiken. Ze had het bloed van geboren leiders in haar zitten en dat zou ooit tot uiting komen. Panarea ging over tot een zwevende draf met haar volle staart trots in de hoogte. Haar oren hield ze tegen haar schedel aan gedrukt. Ze kende hier haar weg, de hengst vast niet. Of het op een gevecht zou uitdraaien zou ze nog wel zien. Die kans zat er altijd in als je haar tegen kwam. Panarea was vurig en wist wat ze wou. Maar ze hield slechte paarden beter aan haar kant. Er zouden anders problemen van kunnen komen. Ze hield halt voor het paard. Ze bekeek het dier van top tot hoef. Hij was zeker ouder als haar, ongeveer even groot maar sterker. Ze kon maar beter geen gevecht aangaan met dit paard. Ze knikte even als teken van begroeting. Het dier leek zeker te zijn van zijn stuk. Panarea kreeg een valse grijns op haar gezicht. Een twinkel scheen in haar ogen. De wind rukte aan haar manen en staart. De twinkel was niet van goedheid maar gevuld met pure slechtheid. De vechtlust en doorzettingsvermogen waren erin te zien. Ze zei niets, de hengst moest maar iets zeggen. Panarea had zeeën van tijd en ze zou al die tijd kunnen zwijgen. Ze was geen praatjesmaker, ze verrichtte veel liever daden.