Wát moest hij nou weer hier in het moeras? Een gebied die de slechte paarden opgeëist hadden, maar dat interesseerde hem verder niet heel veel. Sultan schudde zijn gespierde hals een enkele keer, telkens als hij zijn been uit de drap haalde was een verschrikkelijk en smerig geluid te horen. Dáárom haatte hij dit gebied zo, hij was hier dan ook maar zelden. Een luid gebries verliet zijn neusgaten, geheel ontspannen stapte de zwarte hengst tussen de donker gekleurde bomen door, overal zat modder; zijn buik zat vol, maar vooral zijn benen zaten vol met de bruine mud. Wat maakte het ook uit, straks liep hij een keertje de rivier door en dan was het vuil er ook weer af. De geur die hier rond hing was ook walgelijk, maar dat paste precíes bij de slechte paarden. Niet dat hij iets tegen hen had, maar hij zou er nooit vrienden mee kunnen worden. Nóóit. Ooit waren ze goed geweest, maar waren gewoon het verkeerde pad op gelopen. Elk paard was ooit goed geweest, of in ieder geval neutraal. Je werd niet slecht geboren; als veulen wilde je spelen, andere paarden vervelen. Dat had élk veulen. Hij had althans nog nooit een slecht veulen gezien, ook nog nooit van gehoord. Door de opvoeding van je ouders ging je hun karakter, hun slechte trekken overnemen. Dat kwam pas al je een jaar of anderhalf was, dan pas ging je je ontwikkelen naar het paard dat je je hele leven zou zijn; slecht, neutraal of goed. In Sultan's geval was het goed, ondanks zijn moeder na een aantal jaren na zijn geboorte toch de slechte kant gekozen had, zijn vader hoefde hij niet meer te zien. Gelukkig leek hij absoluut niet op hem, qua karakter dan. Hun kleur ook niet helemaal, zijn vader was iets lichter. Maar dat deed er niet toe, hij hoefde hem toch nooit meer te zien en dat was een ding waar hij enorm blij om was. Sultan zou hem niet eens meer aan kunnen kijken, de hengst had dingen gedaan die te walgelijk voor woorden waren.
Een luide, ietwat angstige en om hulp roepende hinnik kwam zijn gehoor binnen. Meteen draaide hij zijn hoofd om, het was zéker voor Sultan of Pearl gericht, voor de Dénali dus. Sultan beantwoordde de hinnik na enkele minuten, waarna hij zich met zijn gespierde achterbenen krachtig afzette en meteen in een fikse galop raakte. Modder spatte omhoog, zijn ogen waren geconcentreerd naar voren gericht en zijn oren iets naar achter, zodat de wind hem niet zou irriteren. Al snel werd de geur sterker, bij elke stap die hij nam kwam hij dichterbij en voor dat hij het wist, kwam hij aan bij een liggend paard. Het was duidelijk te zien dat het beest in de modder vastzat, meteen keek hij even om hem heen, begon hij met zijn hoef wat modder weg te halen bij haar benen. Hoe hij dit precies ging doen wist hij nog niet, maar het moest wel snel gebeuren. Sultan duwde met zijn neus tegen haar buik, probeerde haar er zo uit te krijgen; wat een beetje lukte. Ze kwam voor het grootste deel los, maar overeind komen moest ze écht met haar eigen kracht doen. 'Je moet zelf overeind komen.' Had hij haar gezegd.