Een prachtige, elegante, zilvergrijze hengst stapte over het strand. Hij liet hoefafdrukken achter in het lichte zand. Na een minuut waren de afdrukken weer verdwenen door de wind ,die hem wegvoerde. Hij schudde met zijn manen en keek naar de horizon, naar de zon die langzaam naar het diepte punt van zijn dag zakte. Hij brieste en bleef staan om van het geweldig mooie uitzicht te genieten. Hij zuchtte en genoot van de rust die het landschap en de omgeving hem gaf. Het zachte ruisen van de zee, het snerpende zand onder zijn hoeven, de lekkere zee lucht. Hij sloot zijn ogen, het geluid van kraaiende meeuwen verdween naar de achtergrond. De warmte omringde zijn gedachten en maakte hem in een soort van ‘trance’. Hij opende zijn licht blauwe ogen weer en keek met een dromerig gezicht het landschap rond. Hij zuchtte nog eens en stapte verder het strand op.
Zijn lange zijde zachte manen en staart deinde op de zachte wind. Hij blies zachtjes ,een aantal vogels vlogen op de wind. Hij zag een kleine kokmeeuw op de zee rusten. De zee was rustig op het mooiste punt van de dag. Hij keek naar de nu roze lucht, het deed hem denken aan de dag voor de storm in het normale land. Die dag was het zulk geweldig weer geweest. Maar de dag erna….. het weer was in één klap omgeslagen. Het regende, het onweerde, hagelde ,alles. Hier voelde hij zich vrij, voelde zich goed. Hij was hier op zijn plaats, hij was hier gelukkig op de één of andere manier. Hij was altijd alleen, maar altijd gelukkig geweest. Hij schudde zich uit, en stapte langzaam het water in. Hij bleef door de branding stappen, langzaam verruimde hij zijn –toch al ruime pas- passen en draafde met elegante passen aan. Hij brieste en draafde door het water. Het water spatte hoog op, hij werd er zeiknat en blij van. Zijn vacht werd donkerder gekleurd door het water wat op zijn vacht neerdaalde.
Plots rook hij een naderend paard. Hij kon niet bepalen wie het was, of dat hij diegene al kenden. Wachtend op zijn bezoeker stopte hij met draven en rechte zijn hals. hij stak zijn neus in de lucht en wachtte gespannen op het naderende paard…..
Zijn lange zijde zachte manen en staart deinde op de zachte wind. Hij blies zachtjes ,een aantal vogels vlogen op de wind. Hij zag een kleine kokmeeuw op de zee rusten. De zee was rustig op het mooiste punt van de dag. Hij keek naar de nu roze lucht, het deed hem denken aan de dag voor de storm in het normale land. Die dag was het zulk geweldig weer geweest. Maar de dag erna….. het weer was in één klap omgeslagen. Het regende, het onweerde, hagelde ,alles. Hier voelde hij zich vrij, voelde zich goed. Hij was hier op zijn plaats, hij was hier gelukkig op de één of andere manier. Hij was altijd alleen, maar altijd gelukkig geweest. Hij schudde zich uit, en stapte langzaam het water in. Hij bleef door de branding stappen, langzaam verruimde hij zijn –toch al ruime pas- passen en draafde met elegante passen aan. Hij brieste en draafde door het water. Het water spatte hoog op, hij werd er zeiknat en blij van. Zijn vacht werd donkerder gekleurd door het water wat op zijn vacht neerdaalde.
Plots rook hij een naderend paard. Hij kon niet bepalen wie het was, of dat hij diegene al kenden. Wachtend op zijn bezoeker stopte hij met draven en rechte zijn hals. hij stak zijn neus in de lucht en wachtte gespannen op het naderende paard…..