Welkom!
Ten eerste wil ik even vertellen dat dit mijn tweede versie van het verhaal. Ik ben het twee jaar geleden begonnen, tijdens de Nanowrimo van 2009. Nanowrimo staat voor National Novel Writing Month, die elk november wordt gehouden. De uitdaging is om een verhaal van 50.000 woorden te schrijven in de maand november. Ik kwam niet verder dan 10.000. Nu wil ik toch wel graag dit verhaal afschrijven, ik heb de verhaallijn al helemaal klaar. Dus zal ik hier op mijn eigen tempo verder schrijven.
Ten tweede vraag ik jullie hulp. Controleer mij, wijs mij op spellingsfouten, typfouten of slecht lopende zinnen. Als niemand je op je fouten wijst, kan je die fouten ook niet verbeteren. Daarnaast mogen jullie natuurlijk ook meedenken over het verhaal, nieuwe ideeën zijn altijd welkom!
Het verhaal
Mijn verhaal speelt zich af in Alagaësia, oftewel, de wereld van Eragon. Toch is dit geen fanfic, omdat het verder niks met de personages uit het boek te maken heeft. Het is een andere tijd, 300 jaar na de oorlog van de Meinedigden en dus zo'n 100 jaar nadat Eragon Galbatorix heeft verslagen. Je bent wel enige kennis nodig van de Erfgoed boeken, omdat ik termen en namen verder niet toelicht.
Het verhaal gaat over een meisje, een draak en een allesbepalende zegen.
[Je moet geregistreerd en ingelogd zijn om deze afbeelding te kunnen zien.]
Proloog: Zegening
Deel 1.
1. Layla
Deel 1
Ten eerste wil ik even vertellen dat dit mijn tweede versie van het verhaal. Ik ben het twee jaar geleden begonnen, tijdens de Nanowrimo van 2009. Nanowrimo staat voor National Novel Writing Month, die elk november wordt gehouden. De uitdaging is om een verhaal van 50.000 woorden te schrijven in de maand november. Ik kwam niet verder dan 10.000. Nu wil ik toch wel graag dit verhaal afschrijven, ik heb de verhaallijn al helemaal klaar. Dus zal ik hier op mijn eigen tempo verder schrijven.
Ten tweede vraag ik jullie hulp. Controleer mij, wijs mij op spellingsfouten, typfouten of slecht lopende zinnen. Als niemand je op je fouten wijst, kan je die fouten ook niet verbeteren. Daarnaast mogen jullie natuurlijk ook meedenken over het verhaal, nieuwe ideeën zijn altijd welkom!
Het verhaal
Mijn verhaal speelt zich af in Alagaësia, oftewel, de wereld van Eragon. Toch is dit geen fanfic, omdat het verder niks met de personages uit het boek te maken heeft. Het is een andere tijd, 300 jaar na de oorlog van de Meinedigden en dus zo'n 100 jaar nadat Eragon Galbatorix heeft verslagen. Je bent wel enige kennis nodig van de Erfgoed boeken, omdat ik termen en namen verder niet toelicht.
Het verhaal gaat over een meisje, een draak en een allesbepalende zegen.
[Je moet geregistreerd en ingelogd zijn om deze afbeelding te kunnen zien.]
Proloog: Zegening
Deel 1.
- Spoiler:
- Dikke, grijze wolken gleden langzaam over het land. Bij de toppen van het Schild schenen ze te stoppen, niet in staat over de bergen heen te zweven. Boos om deze verstoring van hun weg begon het te rommelen in de wolken. De wolken en de bergen van het Schild wierpen groteske schaduwen over het land eronder. De toppen van de schaduwen vielen over een klein dorpje, gelegen bij de bergketen. Er heerste een grote bedrijvigheid in het dorp, zoals altijd, want de mensen moesten hard werken om te overleven. De oorlog tussen de Rijders maakte het leven er niet gemakkelijker op en iedereen leefde in de voortdurende angst dat de Meinedigen ook hun dorp zouden verwoesten. Als krioelende mieren haastten de mensen zich door de straten, onder hen was een jonge vrouw. Met haastige stappen snelde ze langs de huizen, een simpele, bruine jurk wapperde langs haar enkels en kort, blond haar danste langs haar grijze ogen. Plotseling sloeg ze een paadje in wat eindigde bij een huis met twee verdiepingen. Het was in een enigszins vervallen staat, maar nog altijd robuust en stevig. De woedende wolken begonnen hun eerste koude tranen te schreien en de blonde vrouw haastte zich naar binnen.
Links in de hoek was een keuken met een grote, houten eettafel. Een deur verleende toegang tot de huiskamer, waar een tweezitsbank en een stoel dicht bij de open haard geschoven waren. De vrouw liep naar de hoek van de kamer, waar enkele blokken brandhout opgestapeld lagen. Ze nam er drie en legde deze in de open haard. Met ervaren hand stak ze het vuur aan met haar tondeldoos. Een schreeuw vulde de kamer, het schelle gehuil van een baby. In een snelle beweging stond ze op en liep ze naar de wieg die ook in de huiskamer stond. Vertederd pakte ze het kind uit de wieg en legde het aan haar borst. Het gehuil verstomde en opnieuw daalde er een vredige stilte neer in het huis. Dit werd opnieuw verstoord door een harde knal aan de voorkant van het gebouw. Verschrikt richtten haar grijze ogen zich op de deur waar na enkele tellen een grote man verscheen. Hij had een verweerd gezicht, verward, bruin haar en brede schouders. “Kina!” zei de man blij, maar de vermoeidheid klonk duidelijk door in zijn stem. De vrouw glimlachte en liep naar de man toe. “Heeft Gido je weer eens afgebeuld?” vroeg ze afkeurend. De bruinharige man bromde eventjes. “Hij wilde het koren voor de storm binnenhalen, wat ons ook maar net is gelukt.” Met grote stappen liep de man naar het vuur en liet hij zich in een van de stoelen vallen, welke met veel gekraak protesteerde. Het werd stil in het vertrek. Kina streelde afwezig door de weinige haartjes die haar kleine dochter had. Die kirde tevreden en nestelde zich tegen haar moeders boezem.
Een plotseling klap deed het jonge gezin opschrikken. “Wat was dat?” vroeg Kina scherp, het had niet als een gewone donderklap geklonken. Nog voor haar man kon antwoorden klonk er een ijzingwekkende schreeuw van buiten, gevolgd door het geluid van rennende voetstappen. Snel legde de vrouw haar kind in de wieg, waarna ze naar buiten snelde. Haar man volgde haar. Het regende, dikke druppels water vielen op de kinderkopjes die samen straten van het dorp vormden. Het hele dorp scheen in paniek te zijn en Kina greep een van de kinderen bij de arm, voordat die haar in vliegende vaart kon passeren. “Wat is er aan de hand?” vroeg ze dringend. “Fredo, wat is er gaande?” De jongen huilde en wees met trillende hand naar de hemel. Kina volgde de uitgestrekte vinger met haar ogen, die zich wijd openden bij het zien van de vier reusachtige schimmen die daar rond zweefden. Fredo’s arm glipte door haar vingers terwijl ze naar deze demonen in de lucht staarde. Een van de demonen vuurde een vuurbol af die de taveerne raakte en met grote kracht explodeerde. “Kina!” Het geroep leek van ver weg te komen, de vrouw was te geschokt door de gebeurtenissen om te kunnen reageren. “Kina!” klonk er opnieuw, waarna een hand haar vastpakte. “Het is niet veilig! We moeten hier weg!” De blondine keek om en zag haar man, Bredero, haar geschokt aanstaren. Een zweem van angst flitste door zijn ogen, wat Kina veel angst aan joeg. Een nieuwe explosie deed haar opschikken en ze rende langs haar man naar binnen. Bredero volgde haar. Kina wikkelde haar dochter in doeken en tilde haar op. “Vlucht naar de bergen,” zei Bredero haastig. “En jij dan?” antwoordde Kina vertwijfeld. Ze kon hem hier toch niet achterlaten? Hij schudde zijn hoofd. “Ik moet de anderen helpen. Vlucht met Aimée, doe het voor haar.” Kina staarde haar man even aan, drukte toen een kus op zijn lippen en rende langs hem heen naar buiten.
Buiten was het glad, de regen had het zand dat op de wegen lag in verraderlijke modder veranderd. Slippend en glijdend rende Kina door de straten met haar kind stevig tegen zich aan gedrukt. Een vuurstraal zette het huis naast haar in lichterlaaie, ze gilde verschrikt bij het zien bij deze allesverslindende vlammen. Zonder verder om zich heen te kijken rende de vrouw verder, haar hart bonkte pijnlijk tegen haar borstkas en haar ademhaling ging zwaar. Toen waren er geen huizen meer, de uitlopers van de bergen kwamen in zicht. Kina durfde nu pas even te stoppen en om te kijken. Het gehele dorp vlamde als een fakkel, de graanschuur van Gido, de taveerne… Alles leek in brand te staan. Geschreeuw en knallen klonken op uit het dorp en vier demonen, die Kina nu als draken herkende, scheerden laag over het dorp. De mannen die de wezens bereden schenen enkel maar te kunnen lachen. Vreselijk, kakelend gelach, wat haast manisch leek, vulde Kina’s oren. Verafschuwd rukte ze haar blik los van het vreselijke schouwspel en vluchtte verder de bergen in.
Langzaam liep Kina over het pad, dat nauwelijks zichtbaar was en bezaaid lag met stenen. Ze drukte het kleine kindje zo stevig tegen zich aan dat deze protesterend begon te bewegen en zachte geluidjes uitstootte. Meteen liet de vrouw haar greep wat verslappen, bang om het meisje pijn te doen. Na een aardig eind geklommen te hebben kwam Kina aan bij een open plek, wat haar een uitzicht over het land bood. Ze schrok bij het zien van het verwoeste dorp, maar de vier Meinedigen waren nergens te bekennen. Het geluid van ruisende vleugels kwam naderbij, bang trok Kina zich terug in het struikgewas. Een grote, blauwe draak scheerde langs de open plek, zijn berijder keek met priemende ogen om zich heen. Zodra de twee uit het zicht verdwenen waren sprong de blonde vrouw op en begon ze weer te rennen. Roekeloos vluchtte ze verder de bergketen in. Kiezels en takjes rolden weg onder haar voeten en deden haar haast vallen. Gedreven door haar angst om ontdekt te worden nam ze zelfs het risico om langs diepe afgronden te lopen en zich door spleten in de berg te wurmen. Nog een bocht, onder een natuurlijk gevormde stenen boog door, langs een half vergane boom die zijn wortels in het dorre steen had genesteld, opnieuw een bocht en … Een plotseling klap ontnam haar de adem, ze zag een flits van glanzend witte massa met ivoren punten en toen viel ze. Een ijselijke gil ontsnapte haar, de lucht raasde langs haar lichaam terwijl ze met haar rug naar beneden gekeerd omlaag viel. Een traan gleed over haar wang, wetend dat dit haar einde was. Haar armen sloten zich beschermend over de baby tot ze met een harde klap op een harde, stenen ondergrond lande, wat haar het leven ontnam.
Met een ruk draaide Artos zijn kop, zijn schuine, felle ogen zochten naar datgene wat hij geraakt had. Het was geen steen geweest, daarvoor had het te weinig weerstand geboden, bovendien was het de afschuwelijke schreeuw dat de schermutseling tussen hem en Hyrius had onderbroken. Artos spreidde zijn sneeuwwitte vleugels, kleine zilveren aders weefden een ingewikkeld web door zijn vleugelvliezen. Hij zette af met zijn sterke achterpoten en sprong zo van de richel waarop hij was geland. Hij leefde samen met Hyrius en nog drie draken in het Schild. Het was een gedwongen woonplaats, daar gedreven door de Meinedigen, leefden ze in een veel te klein leefgebied voor de reusachtige wezens. Dit leidde dan ook geregeld tot conflicten. Artos was jong en onbezonnen en had zich laten meeslepen door de vurige woordenwisseling tussen hem en Hyrius. Het gevecht van woorden was uitgelopen tot een werkelijk gevecht, die ze gestaakt hadden toen Artos iets van het smalle bergpad had geslagen. Zijn schuine ogen schoten zoekend heen en weer, tot deze een lichaam vonden, bijna tweehonderd meter lager op een brede richel. Angst, verdriet en woede welden in hem op. Bang voor wat hij aan zou treffen, droevig gestemd door het feit dat niemand die val overleefd kon hebben en boos, woedend op zichzelf dat hij niet beter opgelet had.
- Spoiler:
- De draak vouwde zijn vleugels samen en dook de kloof in. Hij voelde de blikken van zijn soortgenoten op zijn rug branden, terwijl hij afdaalde naar het levenloze lichaam. In een soepele beweging spreidde hij zijn vleugels en lande Artos op de richel. Langzaam liep de glanzende, witte draak naar het levenloze lichaam, dat hij nu herkend als een mens, een van het vrouwelijke geslacht. Zijn klauwen tikten zachtjes op het harde, ongelijke steen, zijn vleugels ritselden terwijl hij ze tegen zijn lichaam schikte. Voorzichtig bewoog de draak zijn kop naar de vrouw toe en tikte hij zachtjes met het puntje van zijn gehoornde lip tegen de heup van het mens. De vrouw reageerde niet, ze lag daar enkel met wijd opengesperde ogen en haar mond geopend in een eeuwig durende schreeuw van angst en pijn. Artos’ ogen werden waterig, zijn witte zicht vertroebelde. Hij welfde zijn nek en boog zijn hoofd over het lichaam om het een waardige laatste eer te betuigen. Een zilte traan gleed over zijn geschubde kop, volgde een ribbelig pad langs zijn jukbeenderen tot het tussen zijn neusvleugels door zijn bovenlip bereikte. Daar bleef het trillend hangen, waarna het in een tragische val naar beneden viel en het lichaam raakte. Dacht hij.
Het raakte het bundeltje dat de vrouw in haar val tegen zich aan geklemd had gehad, maar waar de levenloze armen nu losjes op lagen. Een zacht gemurmel klonk op uit de bundel, wat aanzwelde tot een schril gehuil. Verbaasd hief Artos zijn kop, knipperde het zilte vocht uit zijn ogen en duwde met zijn neus de doeken wat opzij. Het rood behuilde gezicht van een klein, jong mensenkind kwam tevoorschijn.
Artos,
klonk er plotseling in zijn hoofd. De draak hief zijn kop en keek omhoog naar Hyrius, een stralend blauwe draak die fel afstak tegen de bewolkte lucht, en de andere drie draken die zich nog op het hogere plateau bevonden.
Is alles in orde? Wat geschiedde daarnet?
Hyrius, er is een mensenvrouw slachtoffer geworden van ons zinloos geredetwist. Maar zij was niet alleen.
Vertederd keek Artos naar het mensenkind, dat nu een punt van het doek in de mond had genomen en daar tevreden op sabbelde. Het was zich niet bewust van gebeurtenissen, de dood van zijn of haar, Artos vond het niet het moment om het geslacht van dit kind te gaan ontdekken, moeder, het feit dat een wilde draak nog geen meter van hem verwijderd was of het feit dat het zijn gehele leven in onzekerheid zou moeten doorbrengen. Artos achtte zichzelf niet in staat een mensenkind op te voeden, het moest terug naar zijn volk.
Het kind dat zij bij zich droeg heeft het tragische ongeluk overleefd. Het lijkt mij het beste het te retourneren naar zijn oorspronkelijke ras.
Er volgde een korte stilte aan Hyrius’ kant, waarna er klonk:
Doe wat je goeddunkt, maar bedenk dat je nu beslist over het verdere leven van dit wezen. Wees voorzichtig in het mensendorp, je weet hoe kortzichtig en angstvallig de rond-oren over ons denken.
De leegte en het vertrouwde gevoel van zijn eigen gedachten gaven aan dat Hyrius zich had teruggetrokken. Artos gaf hem gelijk hem te waarschuwen, de mensen zagen hen als gevaarlijke bruten, als gewetenloze moordenaars die hun vee bedreigden. Zij, de wilde draken, waren echter niet zo achtergesteld als men mocht denken. Het was een feit dat zij woester waren dan de getemde draken die zich in verbintenis hadden gesteld met een Rijder, maar ongeletterd waren ze zeker niet. Bovendien had hun gedwongen verblijf in de nabijheid van elkaar hun naar een nieuw niveau van kuisheid en redenering gebracht.
Artos zuchtte even om de zware gedachten van zich af te schudden en zich te concentreren op zijn nieuwe taak. Voorzichtig haakte hij een nagel om de rechterarm van de vrouw en tilde deze van het kind af. Dit herhaalde hij bij de linkerarm, waarna zijn klauw rond het in doeken gewikkelde kind legde en het optilde. Het kirde even zachtjes en bewoog wat onrustig. Op drie poten schuifelde de draak wat achteruit, waarna hij vertwijfeld naar het lichaam van de vrouw keek. Het lag nu met gespreide armen plat op de grond, haar gezicht nog altijd getekend door angst. In een seconde nam hij een beslissing en legde hij het mensenkind op een stapeltje mos. Hij naderde de vrouw, deed haar mond en ogen dicht en vouwde haar handen voor haar borst. Na haar benen nog even bij elkaar geschoven te hebben streek hij over zijn linkerpoot, op zoek naar iets wat hij met enige moeite vond. Een oude schub, enigszins losgeraakt, maar nog altijd parelwit en glanzend trok hij uit zijn poot en legde deze tussen de handen van de vrouw. Artos nam enige afstand, boog door zijn voorpoten zodat zijn kop ter hoogte van haar voeten waren en opende zijn bek. Verzengend, witheet vuur spoot langs zijn tanden en kriebelde over zijn tong. Het vrouwenlichaam verdween in deze vuurzee en veranderde door de hitte al snel in zwart as. Toen er niks meer van de vrouw restte behalve een laag as kapte Artos de vuurstroom af.
Wat is hier de bedoeling van?
De stem van Hyrius klonk scherp en snijdend door zijn geest. Artos trok vervult met ergernis zijn bovenlip op. De blauwe draak scheen het als zijn recht te zien Artos te kunnen berispen op elk daad die hij deed.
Ik doe wat mij goeddunkt,
snauwde de draak terug, een grom van ergernis doorklonk zelfs in zijn gedachtegang.
Ik heb deze vrouw het leven ontnomen en ik geef haar een waardig heengaan.
Na deze woorden sloot hij zijn geest voor hem af, als een ijzeren valhek dat sloot om de bestorming van een burcht tegen te houden. Vervult van ergernis, woede en verdriet voelde Artos een energie door zich jagen, die hij vele malen eerder, maar nog nooit zo krachtig had gevoeld. Het raasde door zijn aderen, schoot naar zijn bek en in het hoogtepunt opende Artos zijn met blinkende tanden gevulde bek en blies hij met grote kracht de as van de vrouw op. Het dwarrelde rond, als herfstbladeren die ten prooi waren gevallen van een stormwind. Het zwarte as leek een witte gloed uit te stralen, raasde in het rond en knalde tegen de rotswand. Met een sissend geluid leek het af te versmelten met het gesteente. De gloed trok weg en Artos liep naderbij om zijn gedane werk te bewonderen. Het as had een adelaar gevormd, die met gespreide vleugels een nieuw leven tegemoet leek te gaan. Hij was tevreden met deze vereeuwiging, waardige toekomen voor het leven dat hij de vrouw had ontnomen. Artos keerde terug naar het mensenkind, wat in slaap was gevallen. Tevreden met deze aangename wending nam hij het kind in zijn klauwen en verkoos hij met een machtige sprong het luchtruim.
Een sterke westenwind joeg door de kloof, het gaf Artos een snelheid die hij op eigen kracht nooit zou kunnen halen. Hij sloeg slechts enkele malen met zijn vleugels om bij te sturen of om hoogte te winnen. Hij schoot de pas uit, voelde onmiddellijk de windkracht afnemen en begon gestaagd met zijn vleugels te slaan. Het rijzen en dalen van deze bezigheid bracht hem in een gelukzalige roes. Het gewichtloos zijn, vrij en onbekommerd door de lucht te kunnen zweven, was voor hem het grootste geluk op aarde. Bijna bij het dorp aangekomen schrok de draak. Er was weinig van het dorp over, de mensenvrouw was niet zonder reden de bergen ingevlucht. Smeulende, ingestorte houtwerken hadden ooit boerderijen, huizen en taveernes gevormd, het straalde intens verdriet en vergane glorie uit. Artos begon nog meer aan zijn oordeel te twijfelen, stuurde hij het kind nu niet een moedeloos toekomst tegemoet?
- Spoiler:
- Ondertussen hadden de mensen in het dorp hem opgemerkt. Er werd geschreeuwd, gerend en gehuild. Artos bleef boven het dorp cirkelen, de angst om aangevallen te worden als hij voet aan de grond zette overweldigde hem. Snel liet de draak zijn bewustzijn het dorp in duiken, het spoedde zich door de straten, streek langs het bewustzijn van de bewoners die allen bevangen waren door angst en onmacht. Even leek zijn zoektocht even uitzichtloos als de toekomst van het kind, die gedoemd leek. Als hij het kind hield zou het moeten opgroeien in de cultuur van de draken, maar hoe moest een mensenkind zich weren in de wildernis? Als hij hier pleegouders kon vinden zag het er alsnog niet goed uit voor de mensenbaby. Zijn zucht, geslaakt in onmacht, werd er een van opluchting, toen hij het bewustzijn van een in magie bedreven man vond.
Er lag een barrière langs zijn geest, maar voor een drakengeest was deze makkelijk te doordringen.
Gegroet, wijze man.
Zijn zangerig stem vloeide naar de geest van de man, die nu verstijft van schrik en angst geknield achter een waterton verscholen zat.
Welk kwaad uw dit leed heeft berokkend, ik zijt het niet. Ik kom in vrede en nederigheid, opdat ik u om een belangrijke en zeer dringende gunste wil verzoeken.
De man ontspande zich enigszins, maar antwoordde achterdochtig en onwennig, want een drakengeest was dieper en complexer dan dat van ieder ander wezen en onkundige magiërs zouden er gemakkelijk voor eeuwig in kunnen verdwalen.
U behoort niet tot de Meinedigen? Dit is geen truc om de overlevenden van de zojuist geschiedde aanval alsnog af te kunnen maken?
vroeg de man, in de hoop de hoffelijke toon en zijn taalgebruik enigszins na te bootsen. Artos glimlachte geamuseerd. Hoewel deze man van een hoger intellect leek dan de rest van het dorp, weerklonk nog altijd een boerse directheid door in zijn stem.
Dat verzeker ik u op mijn woord van eer. Zou het voor mij mogelijk zijn te kunnen landen op uw dorpsplein zonder dat mijn veiligheid gevaar loopt? Zie mijn komst als een diplomatieke missie, ik voer een witte vlag, mijn waarde.
Artos was enigszins bekend met de gewoonten van de mens, zoals het aanvoeren van een witte vlag. Dat moest de dragers ervan verzekeren een vrije en veilige doorgang te krijgen, bovendien stond het voor vrede en overgave. Hij zag ook het enigszins ironische verband tussen dit gebruik en de witte draak en de elf Eragon, die de Drakenoorlog hadden beëindigd. De draak was trots dat hij de kleuren droeg van de draak wiens naam nooit genoemd kan worden.
Een beweging op de grond, voelbaar in zijn geest, duidde aan dat de man was opgestaan.
Goed, ik zal uw komst aankondigen. Geef mij een moment.
Beleefd trok Artos zich terug uit diens geest, nog altijd rondcirkelend boven het verwoeste dorp. Zijn scherpe oog merkte commotie op beneden, hoewel lang niet iedereen het eens scheen te zijn met de man, leek iedereen zijn oordeel te respecteren. Al gauw had zich een haag van dorpelingen aan de oostkant van het dorpsplein verzameld. Een zachte, haast onmerkbare, streling gaf te kennen dat de man weer contact met hem zocht. Een glimlachje sierde even zijn gezicht, de man leek wat angstvallig om contact met hem te zoeken. Hij was van mening dat dit ook zo hoorde, draken waren de edelste wezens en de gevaarlijkste roofdieren.
Wij zijn gereed, waarde draak.
Ik dank u voor uw moeite.
Er voltrok zich een stilte, waarin Artos een stukje naar het westen vloog om te kunnen keren voor een goede landing. In die stilte voelde hij een twijfeling van de kant van de mens, de drang iets te vragen, maar het tegelijkertijd niet te willen zeggen. Artos minderde vaart en vroeg:
Wat zit u dwars, mijn waarde?
De man schrok voelbaar, blijkbaar had hij niet door gehad dat zijn tegenstrijdige gevoelens ook voor de draak voelbaar waren geweest. Nog altijd twijfelend en onvast van stem klonk er nu door zijn geest:
Als u niet tot de Meinedigen behoort, maar ook geen Rijder draagt, ben u dan een wilde draak?
Dat ben ik zeker, beste man.
Nieuwe gevoelens van angst en onzekerheid drongen niet al te zeer bij Artos door, nu hij op het plein landde en daarbij goed op moest letten het kind niet te schaden. Met grote voorzichtigheid, ook een zekere tederheid was in het gebaar te zien, legde hij het mensenkind, dat nog altijd in beschermende doeken gewikkeld was, voor zich op de grond en liet hij zijn scherpe blik over de mensenmenigte gaan. Velen kropen bang weg of zonden hem een wantrouwende blik toe. Artos voelde zich niet bedreigd bij het zien van deze priemende ogen en gebalde vuisten, het was nu eenmaal een natuurlijke reactie. Om iedereen deelgenoot te maken van wat hij nu ging zeggen, projecteerde hij zijn gedachten in ieders geest. Hij zag velen ineen krimpen bij dit plotselinge gevoel, maar hij trachtte dit te negeren en zei waardig:
Gegroet, wezens van het mensenras, inwoners van Therinsford. Mijn naam is Artos, zoon van Unico en Marysa. Ik kom hier met vredelievende bedoeling, sterker nog, in ben hier om beroep te doen op uw weldadigheid en gastvrijheid.
Hij zweeg even, geen van de mensen leek nog in staat een zinnig antwoord te kunnen spreken.
Plotseling stapte een man uit de mensenmassa. Hij was lang en tenger met een spits gezicht dat werd gedomineerd door felle ogen die een schittering van levenslust droegen. Hoewel hij gekleed ging in de kleding van een simpele arbeidsman, maakte hij een hoffelijke buiging die een edelman gepast zou hebben. “Wees welkom in ons dorp, hoewel daar helaas weinig van over is.” Zijn spijtbetuiging was oprecht, zijn ogen stonden triest en zijn mondhoeken zakten wat naar beneden. Hij schudde het van zich af, rechtte zijn rug en vervolgde: “Wij zijn vereerd een draak te mogen verwelkomen. Wij zouden U giften schenken als wij zelf niet zo arm waren dat wij onszelf nog geen oud brood konden geven.” Er klonk instemmend gemompel in de haag van mensen, Artos keek onbewogen toe. De toon van de man was schertsend en enigszins beschuldigend geweest. Hij herkende de stem, dit was de man waar hij contact mee had gehad. “Vertel ons nu draak, waarom u gekomen bent.” Zijn stem klonk gebiedend, doordrongen met een sterke ondertoon van argwaan en nieuwsgierigheid. Alle mensen schenen nu hun oren te spitsen, wat naar voren te schuifelen en zoekend om zich heen te kijken. Dit amuseerde de draak, mensen hadden altijd al bekend gestaan als een nieuwsgierig en bedrijvig volk. Hij tilde zijn poot op en gebaarde naar het kind dat nog altijd in een diepe slaap verzonken was.
De man, welke nog altijd zijn naam niet genoemd had, liep argwanend naar voren. Artos deed een stap achteruit om de man aan te moedigen het kind op te pakken. Dit gebeurde en een verbaasde kreet ontglipte de man. “Het is Aimée!” Opgewonden klanken stegen op uit de mensenhaag. “Bredero is in het dorp gesneuveld. Waar is Kina?” zei een gezette man met een zwarte muts op het hoofd. De lange slippen wapperden wild heen en weer toen de man om zich heen keek, als in de veronderstelling dat de vrouw zich onder hen bevond. “Wat heb je met ze gedaan beest?” werd er geschreeuwd en met het kind in de armen stormde de lange man voor hem naar achteren. Artos boog zijn hoofd in schaamte van zijn eigen edelmoedigheid. Natuurlijk gaven ze hem de schuld, hij had het kunnen voorspellen.
Het spijt mij zeer dat u deze vijandige houding jegens mij aanneemt. Ik zal u zeggen wat er gebeurt is. Een blonde vrouw liep met dit kind in de armen door de bergen. Door een tragisch ongeluk stortte zij ter aarde, dit kind overleefde het. Het leek mij het beste het terug naar haar volk te brengen.
“Tragisch ongeluk? Ha! Dat beest heeft haar gewoon opgegeten!” klonk er vanuit de menigte. “Moord!” werd er geschreeuwd, het woord vond al gauw weerklank en de mensen stapten dreigend naar voren.
Nee, wacht! Ik heb mensen nooit als voedsel gezien, dit zijn ze ook niet voor mij. Ik verzeker u dat het werkelijk een ongeluk was!
Snel stuurde hij het beeld van de gevallen Kina en het afscheid dat hij haar had gegeven. Een drukkende stilte vulde het plein. “Magie.” fluisterde een oudere vrouw, wier lange haren reeds zilvergrijs gekleurd waren. Artos knikte even met zijn machtige kop, waarbij zijn witte schubben glansden in het juist doorgebroken zonlicht.
Ik vraag jullie, of in elk geval een van jullie, dit kind onder zijn of haar hoede te nemen. Zij is hier geboren en hoort hier thuis. Als wederdienst zal dit dorp herleven, de akkers zullen vruchtbaar zijn en zowel dier als mens zullen wel gevoed zijn. Zo zal het geschieden.
- Spoiler:
- Opnieuw daalde er een stilte neer op het plein, totdat de man met het kind in de armen zich tot de draak richtte. “Ik zal het doen. Ik, Aërwen Rektoszoon, zal deze zuigeling, Aimée, dochter van Kina, voeden en beschermen naar mijn beste kunnen,” verklaarde de man plechtig. Vervuld van dankbaarheid neeg Artos zijn hoofd naar de man, Aërwen van Therinsfort. Hij deed een stap naar voren, een huivering trok door Aërwen’s lichaam toen de draak vlak voor hem stond, maar de man week niet.
Ik wil dit kind mijn zegen geven. Niet enkel mijn zegen, ik wenst haar het beste leven toe. Hierbij schenk ik haar het intellect van een draak, de kunst te dichten en snel informatie te kunnen vergaren. Ik schenk haar de kracht en elegantie van het drakenlichaam en ik schenk haar een levensspanne, die langer zal duren dan dat van een mens, maar korter dan dat van een elf of dwerg.
Een rijke, warme energie had hem vervuld bij het spreken van deze woorden en in een opwelling bewoog hij zijn neus in de richting van het kind en drukte de punt van zijn bovenlip zacht op haar borst, net onder haar linkersleutelbeen. Hij voelde een deel van de energie hem verlaten, maar er restte hem nog meer te doen. Artos hief zijn kop, onder het linkersleutelbeen van het kind was een fel, wit teken ontstaan. De mensen hadden echter weinig tijd om zich hierover te verwonderen, want de witte draak steeg met een zware windvlaag op en vloog in smalle cirkels omhoog. Artos was altijd bedreven geweest in magie, had zich meer geuit in deze vorm dan welke draak dan ook. Hij vouwde zijn vleugels langs zijn gespierde lichaam, schoot een wolk in en opende daar plotsklaps zijn vleugels, een geweldige energie joeg door zijn lichaam en spatte van zijn lichaam, van de toppen van zijn vleugels, zijn krachtige staart en welgevormde kop. Weldra begon het te regenen, beneden begon alles bij aanraking van dit magische water te bloeien en te groeien. Artos, wetend dat zijn taak volbracht was, keerde zich naar de bergen en bij het uitlaten van een laatste, vreugdevolle brul verdween de witte draak in de bergpas.
De mensen in het dorp hadden enkel met open mond kunnen staren naar de gratie en kracht die het wezen had uitgestraald, om vervolgens juichend en schreeuwend naar de akkers te rennen, waar al hun gewassen die door de eerdere aanval waren verwoest weer begonnen te bloeien. Aërwen wiegde het kleine meisje in zijn armen, dat nu was ontwaakt. Haar huid was bleek, alsof zij nog nooit de zon had gezien en de weinige plukjes haar op haar hoofd waren nu gitzwart van kleur. Met trillende vingers raakte de man het witte teken aan, wat haast niet te onderscheiden was van haar bleke huid. Daar, in zijn armen, lag een kind dat het Rijdersteken droeg. De man, magister en magiër, begon meteen theorieën te bedenken. Over hoe de uitspraak van de zegening het kind zou beïnvloeden en of de wilde draak zich misschien aan dit kind verbonden had door haar dit teken te schenken. Dit zou later hem allemaal duidelijk worden, later, wanneer Therinsfort weer een welvarend dorp was, met gezonde inwoners en rijke oogsten. Wanneer het kind Aimée zou uitgroeien tot een ranke, elegante vrouw met lang, gitzwart haar wat haar witte gezicht alleen maar bleker maakte. Wanneer er op haar rug schubben vormden en ze een wijze en in magie bedreven vrouw werd. Aimée leefde een lang en gelukkig leven, tot zij zich het leven ontnam na het sterven van haar derde echtgenoot. Van Artos werd nooit meer wat vernomen, niemand wist waar de draak was en of hij nog in leven was. Wel dankte Aimée hem elke dag voor de gift die haar een bijzonder mens had gemaakt.
1. Layla
Deel 1
- Spoiler:
- Langzaam kropen de gouden stralen over de horizon, zochten vluchtig hun weg over het bedauwde gras en weerkaatsten over het glinsterende blauw van de Ramr Rivier, welke een bewegende massa van blauwe saffieren en blanke opalen leek. Af en toe werd het gladde oppervlak verstoord door een rimpeling, veroorzaakt door een waterbewoner die zich met een soepele staartslag van de oppervlakte verwijderde. Het licht van de rijzende ster viel op de rieten daken van vele kleine en grote huizen, de graanschuren, de taveerne en de smederij van het dorp Ossenrim. Ze drongen door de kieren en ramen van de huizen en wekten de bewoners met een zachte streling van warmte, mits de eigenaar van het bed dat het bereikte niet reeds opgestaan was en zijn werkzaamheden had hervat voordat de zon aan de horizon verschenen was.
Zo stroomden deze verwarmende lichtstralen ook door de ramen van een van de grotere huizen van het dorp. Gebundeld in een brede stroom viel het op het bleke gezicht van een meisje en werd het geabsorbeerde door haar gitzwarte haar, welke al snel warm tegen haar rug lag. Met enige tegenzin opende ze haar felblauwe ogen en keek ze met samengeknepen ogen naar de dansende stofjes die in de lichtbundel zweefden. Steunend op haar elleboog wierp het meisje een blik uit het raam en zag hoe de donkere avondlucht werd verjaagd door de opkomende zon en plaats maakte voor een blauwe hemel met stralend witte wolken in verscheidene vormen en maten. Met een zucht liet ze zich terug in haar kussen vallen. Het zeventienjarige meisje heette Layla, zij was de vijfde vrouwelijke afstammelinge van Aimée. De uitspraken van de draak hadden ervoor gezorgd dat het zegen enkel werd overgedragen naar het vrouwelijke geslacht, hoewel deze zegen niet helemaal tot uiting kwam. Ze erfden de bleke huid, het zwarte haar, de lange levensduur en het scherpe verstand. Bij Layla was het zegen echter volledig tot uiting gekomen, hoewel zij dit minder apprecieerde dan haar voorouder.
Opnieuw ontsnapte er een zucht uit haar klein gevormde mond, waarna ze de dekens van zich afwierp en haar benen over de rand van haar bed zwaaide. In een sierlijke beweging stond het meisje op en liep ze blootsvoets naar de hoge kledingkast die tegen de linkerwand geschoven stond. Het zachte kleed dat over de houten vloer lag kriebelde onder haar voeten terwijl ze de kast opende en een blik over haar garderobe wierp. Haar moeder was een wijs vrouw met veel verstand van handel en mensen, waardoor zij een zeer welvarende handel in zijden kleding had opgezet. Layla’s familie zat dan ook niet om geld verlegen, desondanks werkte haar vader en broers nog elke dag in de smederij, omdat haar vader het belangrijk achtte dat zijn zonen een ambt konden beoefenen. Haar moeder, Melisse, deelde deze mening. Zelf werkte ze vaak in haar atelier en deed ze ook het huishouden. Layla hielp haar vaak en genoot ook van het naaien en koken.
Haar blauwe ogen hadden zich op een lichtblauwe jurk met ronde hals gevestigd. Het was van simpele snit, niemand in de familie had behoefte aan franjes en machtsvertoon. Haar bleke handen grepen haar nachthemd en in een soepele beweging trok ze het over haar hoofd. Nog voor haar lange, krullende haren, die tot ver over haar onderrug hingen, terug op hun plaats konden vallen werd een dunne, enkele rij witte schubben zichtbaar. Ze begonnen hoog in haar nek en volgden haar ruggengraat naar beneden. Dit haatte Layla het meest van het zegen. Met de blanke huid, het zwarte haar, het witte zicht en het teken onder haar sleutelbeen had ze kunnen leven, maar die schubben.. Ze hield het angstvallig voor iedereen verborgen, bang dat ze haar vreemd zouden vinden en haar behekst zouden noemen. Hoewel haar moeder ook een bleke huid en zwart haar had, wat half lang en stijl was, had zij echter geen teken of schubben. Snel schoot Layla in haar jurk en trok ze haar lange haren uit de jurk.Gelukkig verborgen de dikke krullen de schubben in haar nek. De ronde hals was niet diep en haar teken, dat toch al niet goed zichtbaar was door haar bleke huid, werd verborgen onder de blauwe stof. Snel schoot ze half open, blauw met witte schoenen aan en bond ze een wit lint om haar middel. De knoop van het lint drukte tegen haar heup en twee lange linten wapperden achter haar aan terwijl het zwartharige meisje haar kamer uit liep en de trap af rende.
In de hal lag hetzelfde soort kleed als in haar kamer, maar dan in een ronde vorm. Een kapstok en staande klok sierden het vertrek. Layla ging naar rechts en liep naar de keuken, waar een groot houten aanrecht de volledige wand in beslag nam. Een eikenhouten tafel domineerde het midden, zes comfortabele stoelen met rode bekleding stonden tegen de met krullen versierde rand geschoven. Een zevenenveertig jaar oude vrouw stond bij het fornuis dat in het aanrecht vervaardigd was en roerde in een soep waarvan de geuren haar tegemoet dreven. Ze legde haar handen op de schouders van haar moeder en snuffelde over haar schouder aan de heerlijke geuren van de kruidige soep. “Dag moeder. Dat ruikt echt heerlijk!” groette ze haar opgewekte. De bleke vrouw draaide zich breed glimlachend om, zette haar handen op haar heupen en zwierde haar zwarte haren naar achter. “Zo jongedame, dat mocht eens tijd worden. Ga maar zitten, dan krijg je een kom van me.” Gewillig gehoorzaamde Layla haar moeder en nam plaats aan de tafel. Al snel werd er een kom soep en een homp brood voor haar neergezet. “Eet smakelijk lieverd.” Layla bedankte haar en scheurde een stuk van het brood af. Na dit in de soep gedoopt te hebben stak ze het in haar mond en kauwde ze bedachtzaam. Hierbij werden haar puntige snijtanden zichtbaar, die witter en scherper dan normaal leken. “Trouwens, Layla. Zou je wat brood naar de vader en broers willen brengen? Ze zijn Jurgen aan het helpen op zijn akker.” Het meisje knikte ter antwoord, haar mond nog vol met brood. Hoewel ze een welopgevoede vrouw was, kon ze haar manieren nog wel eens vergeten als het om eten ging. Melisse schudde glimlachend haar hoofd en zette een mand met brood en kaas naast haar dochter op tafel. Layla roerde even in haar soep met de lepel die in de kom had gelegen en blies erin om het sneller af te laten koelen. Ze wilde haar broeders en vader het eten brengen, zij waren er waarschijnlijk harder aan toe dan zij. Niet zonder geluid lepelde Layla de soep naar binnen, brandde haar tong bij de eerste happen en slikte het met een pijnlijk gezicht door. Achter zich hoorde ze haar moeder gniffelen. Nu wat rustiger nuttigde ze haar ontbijt en stond ze op. “Dág moeder,” zei ze met gespeelde ergernis in haar stem, terwijl ze het mandje van tafel griste en de keuken verliet.
- Spoiler:
- Zodra ze de deur opende spoelde de frisse ochtendlucht haar tegemoet, vermengd met de geuren van het dorp. De aroma’s van vers gebakken brood, dieren en aarde kriebelden in haar neus. Het was al druk in het dorp, zoals altijd waren de boeren druk in de weer op hun landerijen en werd er een koe door het dorp gedreven, waarschijnlijk op weg naar de slager. Rustig liep Layla over het keien pad, welke glad was gesleten door de vele generaties van mensen, dieren en wagens die erover heen hadden gelopen en gereden. Dit maakte de stenen ook glad en verraderlijk als het had geregend. Voorzichtig doorkruiste ze het dorp tot ze bij de akkers aan de westkant van het dorp gearriveerd. Haar scherpe ogen zagen haar vader, broers, Jurgen en nog drie mannen met gebogen rug op het akker zwoegen. Ze passeerde twee arbeiders, die het niet konden laten hun werk even te onderbreken om Layla na te staren. Vroeger had ze zich hier aan geërgerd en had ze met gebogen hoofd vervult met schaamte door gelopen. Maar sinds Jason, haar een na oudste broer, haar had beschreven hoe ze de aandacht van het andere geslacht scheen te trekken, kon ze hier alleen nog smadelijk om lachen. Alleen al bij de herinnering van dit gesprek kroop er een lach over haar gezicht.
Het was niet lang na haar veertiende verjaardag geweest, toen haar twee jaar oudere broer bij haar op haar bed had gezeten en dat het onderwerp naar boven was gekomen. “Je bent gewoon mooi,” had hij resoluut gezegd. “Bovendien siert jou kuisheid en geheimzinnigheid je, waardoor elke man wil weten welk geheim jij verbergt.” Layla herinnerde haar pijnlijke glimlach nadat hij dit had gezegd. Haar kuisheid was meer gedwongen onthouding, omdat ze vreesde dat elke man haar een monster zou vinden als ze de schubben op haar rug zouden zien. “En je zwarte haren dansen altijd zo leuk achter je aan, alsof ze een eigen leven leiden en ieder die er te lang naar kijkt zou kunnen verdrinken in de speelse beweging en het diepe zwart.” Jason had met zijn kin op zijn hand gesteund en in zijn ogen kwam een dromerige blik terwijl hij vervolgde: “Als ze ten minste niet al zijn gevangen door je blik, die in zijn vluchtigheid over ieders gezicht glijd. En dan is er nog je geur..” Zijn overdreven zucht had bij Layla een onbedaarlijke giechelbui ontlokt, maar dat scheen hem niet te kunnen stoppen. “Je ruikt naar een woud vol verlokking waar de regen zojuist gevallen is en de warme dampen uit aarde en dier stijgen om zich te vermengen met de geur van de lente en de bloeiende bloemen en planten.” Beschaamd had ze haar handen voor haar gezicht geslagen bij deze beschrijving van haar uiterlijk, uiteindelijk had ze hem tussen zijn ribben moeten porren om hem te doen stoppen, omdat hij met steeds wildere en weelderige beschrijvingen kwam van haar figuur en intelligentie. Zelf had ze zich nooit op die manier bekeken, ze had gedacht dat mensen haar na staarden door haar bleke huid, puntige tanden en het feit dat ze wisten dat zij het Rijdersteken droeg. Persoonlijk noemde ze het liever het Drakenteken, omdat zij geen rijder was en het door een draak geschonken werd. Bovendien was er nog een geval bekend waarin een draak, Saphira, een jong meisje het teken had geschonken nadat haar rijder het kind vervloekt had, hoewel dit nooit zijn bedoeling was geweest.
Al dagdromend was Layla al bij de mannen aangekomen, die haar vriendelijk begroeten. Haar vader was redelijk groot, gespierd en breedgeschouderd. Al met al zag hij er uit als een echte smid. Hij legde zijn grote handen op haar schouders, die wat naar beneden zakten door het gewicht. “Zo meissie, wat voor lekkers heb je daar bij je.” Layla glimlachte breed en reikte de mand naar hem uit. “Brood, kaas en water voor onze hardwerkende mannen.” Bij het horen van deze woorden staakten ook Jurgen en zijn mannen hun werk en kwamen ze hoopvol dichterbij. Gelukkig had haar moeder ook aan de andere mannen gedacht en kon ze ook hun wat aanbieden. “Hoe gaat het in het atelier?” vroeg Jason geïnteresseerd. De tengere jongen was bijna even groot als zijn vader, maar aanzienlijk minder gespierd. Door zijn laatste groeispurt was zijn voorkomen wat slungelig geworden. Layla wierp een inspecterende blik over de bezwete, met aarde bedekte jongen. “Het gaat goed. Moeders nieuwe ontwerpen worden met veel voortgang vervaardigd, waarschijnlijk zullen ze over een week leverbaar zijn.” Jason knikte goedkeurend en ook haar vader leek tevredengesteld met deze informatie.
Bréon, haar oudste broer, stapte echter naar voren en keek haar met zijn diepliggende ogen doordringend aan. Hij was kleiner dan Jason, maar had de brede schouders van zijn vader geërfd en was ook gespierder. Vroeger hadden Jason en Layla hem vaak geplaagd door hem een mislukte dwerg te noemen, wat hij nog eens sterk benadrukte door hun daarna met een zelf gesmede bijl of werkhamer achterna te rennen .“Heb je ook nog nieuws van Leonie?” vroeg de jongeman op haast bezorgde toon. Hoewel hij met haar getrouwd was en ook samen met haar een huis bezat in Ossenrim, wilde hij altijd horen dat alles goed met haar was. Bovendien bracht Layla hun vaak nieuwtjes die alleen een vrouwenoor konden bereiken. “Wat nou Bréon, heb je het ’s avonds te druk met andere dingen om je vrouw zelf naar haar dag te vragen?” vroeg Jurgen schertsend, nog voordat Layla kon antwoorden.. De groep mannen bulderden van het lachen en ook Layla moest glimlachend. Het rode hoofd van Bréon ontlokte een nieuw lachsalvo en Jason sloeg zijn broer op de schouder. “Misschien kan ze je wel vertellen wanneer het dak aan vervanging toe is,” zei Jason plagend, waarna de groep mannen opnieuw dubbel lag. Layla moest nu ook lachen, maar stapte snel naar haar broer toe en sloeg een arm om zijn schouders. “Let maar niet op hun. Ik heb haar vandaag nog niet gesproken, maar ik heb al wel gehoord dat ze model staat voor moeders nieuwe jurk. Het is een jurk die geschikt zou zijn voor een edelvrouwe, ik zal er een fairth van maken.” Bréon glimlachte dankbaar. “Goed mannen, we moeten maar weer eens aan het werk,” zei Jurgen gebiedend. “Bedankt voor de verfrissing, Layla. Bedank ook Melisse namens ons en doe haar de groeten.” Ook de andere mannen bedankten haar en ze nam afscheid van de groep. Met een lege mand en lege waterflessen keerde ze terug naar het dorp, waar kinderen lachend en roepend door de straten renden en de vrouwen met brood of wasgoed in de armen hun vermaningen na riepen en haar vrolijk begroeten.
Terug bij het huis liep Layla eerst naar de keuken om de mand weg te zetten. Ze zag haar moeder niet, zoekend liep ze door de kamers van het ruime huis. Uiteindelijk vond ze haar moeder in de serre op de rieten bank die daar stond. In haar handen hield ze een mok met thee en haar blik was gericht op de muur, maar het meisje wist dat haar moeder diep in gedachten verzonken was. Ze klopte even kort op de deurpost, waarna ze het vertrek binnenliep. Verdwaasd keek Melisse op en keek haar dochter even verward aan. “Ah, je bent al terug. Hoe was het met je vader?” vroeg ze, terwijl ze vooroverboog en haar mok op de salontafel voor haar zette. “Goed hoor,” glimlachte Layla. Ze begreep niet dat iedereen zo graag wilde weten hoe het met iedereen was. Zelf was ze nogal op zichzelf, ook omdat ze wist dat niemand kon begrijpen hoe zij zich voelde. Belast met een zegen die zij zelf meer een vloek vond. Alleen haar moeder, vierde nakomelinge van Aimée, kon zich nog een beetje indenken hoe zij in het leven stond. Layla vond het een bemoedigende gedachte dat haar moeder nog vele jaren bij haar zou zijn, om voor haar te zorgen, om haar te steunen, om haar dingen te leren en om haar te corrigeren. Ze had een goede band met haar moeder, het meisje bracht dan ook veel tijd met haar door. Melisse onderwees haar in het schrijven, lezen, de zeven vrije kunsten, het handel drijven en de talen der mens, elf en dwerg. Ook kon ze met haar vrij over het andere geslacht praten. Hoewel ze al 17 jaar oud was, hadden haar ouders haar nog altijd niet uitgehuwelijkt. Bréon was getrouwd en Jason verloofd, ze hadden nog altijd geen datum kunnen prikken voor hun huwelijk. Layla daarin tegen was afstandelijk, bond zich niet aan mensen en zowel zij als haar moeder was niet van plan haar uit te huwelijken aan de eerste de beste man die om haar hand vroeg. Ze waren beide van mening dat het iets bijzonders moest zijn, dat je met iemand trouwde om wie je gaf en met wie je de rest van je leven wilde doorbrengen. Niet dat je om politieke redenen aan iemand werd gebonden, wat bij de adel en andere mensen uit hogere kringen de normaalste zaak van de wereld was. Layla zette de gedachte van haar af en nam plaats naast haar moeder.
Melisse nam opnieuw haar mok in haar hand en glimlachte naar haar. Layla glimlachte terug en een tijdje zaten ze zo zwijgend naast elkaar. “Hoe gaat het met je opleiding?” vroeg haar moeder uiteindelijk. “Goed hoor. Het is nog steeds moeilijk om de spreektaal die ik geleerd heb om te zetten naar betekenisvolle woorden. Delfanos zei wel dat ik goed vooruit ging.” Melisse glimlachte tevreden en Layla’s ogen dwaalden door de kamer. Delfanos was een magiër die een eindje buiten het dorp leefde. Hij was een oude man en erg vriendelijk. De mensen uit Ossenrim mochten hem dan ook graag en kwamen vaak bij hem voor advies, hulp of om gewoon te praten. De man kende vele verhalen over Alagaësia, over de volkeren die er leven en leefden, over de wezens en over de geschiedenis. Layla kon uren naar hem luisteren en leende vaak perkament rollen van hem waarin culturen en gebruiken van de dwergen of elven werden beschreven. Ook was ze bijzonder geïnteresseerd in de Urgals, een vreemd, barbaars boerenvolk die vele jaren terug uit het land verdwenen waren. Maar Delfanos was voor haar nog veel meer dat een oude man die bekwaam was in de magie. Hij was haar leermeester, vriend en voogd. Hij leerde haar magie te gebruiken en haar krachten te beheersen. Haar magie was haar namelijk vreemd, het kwam soms met plotselinge kracht naar buiten wanneer zij emotioneel onstabiel was, bijvoorbeeld bij woede of verdriet. Delfanos probeerde haar door middel van meditatie en elventechnieken haar controle te geven over deze gevoelens. Verder leerde hij haar zwaardvechten en boogschieten, hoewel ze dit in het grootste geheim deden. Het was immers ongepast voor een dame. Maar ze had het zo graag willen leren dat de man, die vroeger in het leger had gezeten, had toegegeven en haar nu daarin onderwees. “Ik ga morgen weer naar hem toe,” kondigde ze kort aan. Haar moeder knikte en stond op. “Ik moet maar eens naar het atelier,” zuchtte ze. Layla stond ook op, zij het soepeler dan haar moeder. “Ik zou graag met u mee gaan,” zei ze vlug. “Is Leonie er ook?” Melisse’s ogen vestigden zich vragend op haar gezicht. “Ja, hoezo?” “Ik heb Bréon beloofd een fairth van haar in uw nieuwe jurk te maken,” antwoordde ze, terwijl er een slinks glimlachje over haar gezicht trok. Melisse haalde haar schouders op en zei toen schertsend: “Als hij nog meer van haar gaat houden moet hij misschien maar een altaar voor haar bouwen. Kan hij daar rozenblaadjes offeren en heerlijk zwijmelen bij kaarslicht.” Deze plotselinge opmerking deed Layla uitbarsten in een onbedaarlijke lachbui, waarna ze zich heerlijk vrolijk voelde. Nog nahikkend volgde ze haar moeder de serre uit en wreef over haar buik die zeer deed van het lachen.
- Spoiler:
- In de hal rende ze snel de trap op, zwierde ze de hoek om, waarbij haar lange haren achter haar aan vlogen en liep ze snel naar haar kamer om de benodigde spullen voor de fairth te halen. Met een gladde steen in haar armen liep ze nu voorzichtig de trap af en doorkruiste ze het hele huis tot ze aan de westkant een deur met een klein glas-in-lood raampje opendeed en in een nieuwe ruimte stapte. Het zag er nieuwer uit dan haar eigen huis, wat ook klopte, omdat het er later aan vast gebouwd was. Het had aan weerszijden drie brede ramen met ruime vensternis. Twee vrouwen zaten er kletsend garen op te rollen. In het midden stond een lange tafel met banken aan weerszijden. Zo’n zes vrouwen zaten hier te naaien, borduren en te knippen. Layla groette iedereen vrolijk en liep langs de tafel naar het achterste deel. Daar stond een blonde vrouw met een lichte huid en blauwe ogen. Haar haren waren schouderlang en het bovenste deel was vastgebonden. Twee speelse plukjes vielen langst haar wangen waar een lichte blos op stond. Ze droeg een prachtige, dieprode jurk met vierkant hals met wit kant en lange, smalle mouwen die bij haar ellebogen wat losser werden en breder uitliepen. Een wit lint kruiste zich van haar decolleté over haar buik, vanaf daar ging het over in een egaal, rood rokkenwerk. Melisse stond druk pratend bij een van haar naaisters, Layla besloot hen niet te storen en nam plaats op een krukje dat de vrouwen veel gebruikten. Geruime tijd keek ze ingespannen naar Leonie, probeerde elk detail van haar gezicht, haar steile haar, het kronkelende kant en haar elegante handen in haar geheugen op te slaan, maar vergat vooral het totaal plaatje niet. Het licht van de twee grote ramen speelden een prachtig spel op de jurk en haar haren en Layla besloot dit er ook in vast te leggen. Uiteindelijk begon ze zorgvuldig gekozen woorden te mompelen en vormde het beeld zich op de steen. Een blonde vrouw verscheen, gehuld in een prachtige jurk, beschenen door een hemels licht wat de warme blosjes op haar wangen accentueerde. Haar bleke hand was bevroren in een elegant gebaar waarbij de mouw wat naar beneden was gegleden en haar slanke pols onthulde. Je zag nog een ruwe, stenen vloer onder haar voeten, verder was de omgeving wat wazig, waardoor het beeltenis van de vrouw extra sterk naar voren kwam. Een immense tevredenheid overviel Layla, ze hield van kunst en muziek en velen zeiden dat zij vast het lievelingetje van de muzen moest zijn.
Een plotselinge beweging voor haar deed haar opschrikken. Ze had vrij lang op het krukje gezeten en de vrouwen waren klaar met de laatste veranderingen in de jurk. Leonie merkte haar op en kwam naar haar toe. “Dag Layla.” Een brede glimlach vormde kuiltjes in haar wangen, waar ze even geïntrigeerd naar keek. “Wat heb je daar?” vroeg de vrouw nieuwsgierig. “Ik had Bréon beloofd dit te maken,” antwoordde het meisje, waarna ze vlug opstond en de fairth voorzichtig op de tafel legde. De vrouwen schaarden zich nieuwsgierig om de tafel. Leonie sloeg haar hand voor haar mond om haar verbaasde kreet te smoren. “Ben ik dat?” vroeg ze gesmoord, zonder haar ogen van het beeld af te halen. “Ja, dat klopt. Het is een fairth, een soort schilderij, maar dan met magie gemaakt. Het is een edele kunstvorm, maar het vergt veel concentratie en enige oefening.” De vrouwen begonnen opgewonden onderlinge gesprekken en toen gebeurde datgene waar Layla al voor vreesde. “Kun je dat ook van mij maken? Of ik bedoel, je kan dit vaker doen toch? Mensen zouden er goed voor betalen! En het is zo prachtig, ze lijkt wel een echte edelvrouwe!” Opgewonden schetterden de dames door elkaar. Layla beet op haar lip en stamelde wat. Hoe moest ze deze meute nou duidelijk maken dat ze dat helemaal niet wilde? Ze vond het leuk om het te maken, maar het vergde veel tijd en kracht. De vrouwen schaarden zich nu rond het bleke meisje en begonnen allemaal door elkaar te praten en vragen te stellen. “Komende week is mijn oom hier en…” “Hoeveel moet dat nou kosten? Het enige wat je nodig bent is een steen!” “Zou dat te leren zijn? Misschien moet je cursussen gaan geven!” “Heb je misschien straks even tijd? Ik heb een ontzettend leuke hond die…” Het geluid klaterde over haar heen tot het verstomd was tot een rijzende en dalend toon. Hulpeloos keek Layla om zich heen en ving de blik van haar moeder, die haar geamuseerd gadesloeg. Ze gaf de vrouw een doordringende blik, gevolgd door een hulpeloos gebaar. De vrouwen rondom haar waren zo druk bezig dat ze dit niet eens zagen. Melisse begreep het gelukkig wel en klapte in haar handen. “Okee dames, aan het werk. Ik weet dat het allemaal heel spannend is, maar er moeten nog kleren worden gemaakt en garen worden gesponnen. Huphup!” Met tegenzin en veel hoopvolle blikken verspreidden de vrouwen zich weer over het atelier.
Met snelle stappen kwam Melisse naderbij en legde ze haar handen op Layla’s schouders. Het gebaar voelde warm en vertrouwd en Layla glimlachte dankbaar. Met zachte dwang voerde de zwartharige vrouw haar door de ruimte en bracht ze haar gezicht naast de hare. “Ik zou het atelier maar een tijdje mijden als ik jou was.” Layla knikte instemmend. Ze stapte over de drempel en met een zachte klik sloot de deur achter haar. Ze zuchtte diep en bedacht zich plotseling dat de fairth nog binnen lag. Veel zin om terug naar binnen te gaan had ze echter niet en ze besloot dat Leonie wel slim genoeg zou zijn om het mee te nemen. Een diepe zucht ontsnapte haar. Ondanks het vroege uur, de middag was nog maar net aangebroken, voelde ze zich moe en leeg. Layla keerde terug naar haar kamer en liet zich op het bed vallen. Even staarde ze naar de dwarsbalken boven haar, maar al gauw sloten haar ogen zich en zonk ze weg in het diepe duister van haar dromen.
Ik hief mijn kop en tuurde naar buiten. Daar scheen de zon fel aan de hemel en het felle wit van de wolken, wat mijn zicht nog eens versterkte, deed haast zeer aan mijn ogen. Ik spande mijn spieren en kwam overeind uit mijn liggende houding. Mijn hoge rug streek haast langs het plafon en voorzichtig schikte ik mijn vleugels langs mijn lichaam om deze niet te beschadigden aan de ruwe stenen wanden van de immense grot. Statig liep ik mijn woning uit, mijn klauwen tikten op het steen en weergalmde in de holle ruimte. Buiten ontvouwde ik mijn vleugels en voelde ik de warmte over mijn vleugelvliezen glijden. Met een krachtige zet van mijn geschubde achterpoten sprong ik van het stenen plateau en koos ik, als een machtige draak, het luchtruim. Met enkele slagen van mijn reusachtige vleugels verliet ik het Beorgebergte.
Door mijn wijde vleugelspanne en mijn eeuwenoude spieren was ik sneller dan menig dier. Onder mij schoten de dorre grassen voorbij die maar al te gauw over gingen in het gele, golvende zand van de woestijn. Ik kwam graag in de Hardaracwoestijn, ook al leefde er weinig. De droge, warme lucht streek langs mijn schubben die het felle zonlicht weerkaatsten. Soms was de lucht zo warm dat het als een trillende deken voor me hing en ik de druk voelde wanneer ik hier doorheen vloog.
Al gauw arriveerde ik bij mijn bestemming: een dal in het woestijnzand. Wel honderdvijftig draken hadden zich in de kom verzameld, elk met een andere kleur en afmeting. Een donkerblauwe draak met wit ivoren stekels op zijn rug zat statig in het midden van de kom. Met enkele vleugelslagen minderde ik vaart en landde ik voor de blauwe draak. Andere draken weken haast eerbiedig uiteen om ruimte te maken voor mijn immense gestalte. “Masao,” sprak ik statig ter begroeting. De blauwe draak welfde zijn nek en keek me spiedend aan met zijn smalle, gele ogen. “Artos,” groette hij terug, zijn stem op zijn hoede. We hadden het nooit zo met elkaar kunnen vinden. “Waarvoor heb je ons bijeen geroepen?” Ik keek even rond en schatte dat ongeveer de helft van de draken populatie van Alagaësia hier nu aanwezig was. Toen de Meinedigden 200 jaar geleden de oorlog begonnen, werden veel draken gedood en werd hun ras bijna uitgeroeid. Na de oorlog bleken een hoop eieren toch gered te zijn uit de klauwen van Galbatorix. Bovendien kwamen er enkele draken tevoorschijn uit alle uithoeken van de wereld, waaronder ik. Ik schatte de huidige populatie wilde draken op zo’n 300 tot 350 exemplaren. Masao’s stem haalde me terug naar de realiteit.
De draak was opgestaan en paradeerde op en neer voor de haag van draken. “Ik heb jullie geroepen om mijn ideeën met jullie te delen. Ik ben van mening dat we te weinig lering trekken uit de geschiedenis.” Ik fronste, zijn toon beviel me niet. Wat kon hij nou weten over de dingen die al in het geschied lagen? Masao was van de tweede generatie, misschien net 50 jaar oud. “We delen ons land met de andere wezens die hier leven en dat is altijd goed gegaan. Totdat zíj kwamen.” Hij spuwde het woord uit en zijn gezicht betrok. “De mensen. Ze eerden de natuur niet, ze verwoestten haar. Ze leefden heel anders dan de andere rassen die zich hier reeds gevestigd hadden. In een poging hen te helpen stonden we onze eieren aan hun af. Dit werkte, de mensen leerden over de draken, de elven en de dwergen en kregen meer respect voor al dat leefde. Helaas was hun natuur gewelddadiger dan wij hadden gedacht. Ze gebruikten ons als werktuigen en begonnen een vreselijke oorlog.” Het viel even stil en ook ik ging hier niet tegenin. Het was waar, het was verschrikkelijk geweest. Ikzelf had moeten vluchten en het had mijn leven ontregeld. Het was nu ruim honderd jaar geleden dat de Varden, met behulp van alle andere volkeren van Alagaësia en Eragon, Galbatorix hadden kunnen doden. Het had even geduurd, maar nu heerste er vrede in Alagaësia.
“Maar hebben wij dat ook niet gedaan?” vroeg een vrouwelijke draak met een appelgroene kleur. “Onze soort heeft ook een verwoestende oorlog gevoerd tegen de elven.” Er klonk instemmend gemompel onder de draken. Masao knikte echter. “Dat is waar, maar er is een verschil. Wij hebben ervan geleerd.” Hij zond de draak die hem onderbroken had een strenge blik. “Dat kunnen we niet van de rond-oren zeggen. Ondanks het feit dat ze intelligente wezens zijn gebruiken ze hun kennis alleen maar voor verwoesting. De mensen zijn gevaarlijk. Zelfs nu nog moeten we ons verstoppen, afzijdig houden om niet ten prooi te vallen aan hun wrede handen. Ik ben van mening dat de mensen hier weg moeten.” Opnieuw begonnen de draken te praten. Opgewonden, verontwaardigd, instemmend. Iedereen scheen een andere mening te hebben. Ik fronste diep. Ja, sommige mensen hadden hun honger naar macht niet onder controle, maar dat gold maar voor enkelen. Dan hoefde hun hele beschaving toch niet te verdwijnen?
“Laat Artos spreken!” klonk er plots in de menigte. Masao draaide zich met een ruk om en keek me giftig aan. Hij was bang voor mijn oordeel, wetend dat die voor velen zwaar woog. Mijn blik bleef neutraal en afgemeten toen ik antwoordde. “Het lijkt me irrationeel om een hele beschaving uit te roeien, enkel omdat er in vroegere tijden fouten zijn gemaakt. Slechts enkelen zijn verblind door macht en rijkdom, de rest is enkel slachtoffer van hun gretigheid.” Mijn ogen hielden die van Masao vast terwijl ik sprak. Hij had het recht niet ons op te roepen voor een oorlog. Hij was er niet bij geweest. “Iedereen maakt fouten. Als ze er zelf niet van leren, is er misschien een duwtje in de goede richting nodig. Maar geen oorlog.” Masao gromde zacht, maar herstelde zich snel. “Bedankt voor deze, eh, verhelderende toespraak. Maar het lijkt me dat ieder voor zich een oordeel kan vellen. Ik zou uw allen graag hier terug zien, wanneer de maan haar cyclus weer heeft gemaakt. Gegroet.” Masao klapte zijn vleugels uit en steeg op, onmiddellijk gevolgd door een kleinere, donkergroene draak. Enkelen aarzelende, toen volgende er een donkere draak met rode vleugelvliezen, gevolgd door nog een andere draak met pastelkleuren. Fronsend keek ik het groepje van vier draken na. Ondertussen vertrok iedereen op zijn eigen tempo. Ik vroeg me af waarom Masao zich opeens zo interesseerde in de geschiedenis. Maar misschien was het wel niet helemaal zijn eigen idee.
Layla opende haar ogen, het was donker om haar heen. Ze lag nog altijd met haar kleren aan op haar bed. Het meisje werkte zich overeind en keek uit het raam. De hemel was donker, onbewolkt en bezaaid met sterren. Layla wreef in haar ogen en streek haar zwarte lokken uit haar gezicht. Had ze nou de hele dag geslapen? Haar maag knorde en gehoorzaam sloeg Layla haar benen over de rand van het bed. Een rommelende maag mocht je niet negeren. Stilletjes schreed het meisje over de gang en op haar tenen daalde ze de trap af. Ze wilde de andere huisbewoners niet wekken, dus haalde ze in alle stilte een homp brood en een stuk kaas uit de voorraad kast en nam ze plaats aan de keukentafel. Toen ze daar eenmaal zat en bedachtzaam op haar brood kauwde, gingen haar gedachten terug naar de droom die ze had gehad. Hij was leuk geweest, ze had als een draak door het luchtruim gevlogen! Maar toch had ze het gevoel dat de droom iets betekende.. Layla zette het idee van zich af en stopte het laatste stukje kaas in haar mond. Morgen ging ze naar Delfanos en dan zou ze al haar krachten nodig hebben. Lichtvoetig keerde ze terug naar haar kamer, verwisselde haar jurk voor een nachthemd en dook haar bed weer in. Morgen was er weer een dag.