Het paardje liep langzaam tussen de bomen door. Zijn verfijnde hoeven werden loom neergezet, je kon niet zien aan het dier dat hij normaal een pittige en kordate manier van lopen had. Zijn hoofd hing wat naar beneden, want hij had zijn hals niet sierlijk opgeheven. Er viel een blad naar beneden, langzaam, even langzaam als dat Don Diëgo liep. In cirkelvormige bewegingen daalde het blad, tot het terecht kwam op de pony. Die reageerde door geïrriteerd en met een bom van agressie zijn hoofd de lucht in te gooien. Deze manier van bewegen was nieuw voor hem, tijden geleden zou hij vrolijk hebben gesteigerd en vol kracht en energie weggestormd zijn. Maar de laatste tijd had hij de wil om energiek te zijn opgegeven. Niet omdat hij er zat van was, maar gewoon omdat hij zich ellendig voelde. Als een onbekende hem in de ogen zou kijken, zou die zelfs opmerken dat de ogen van Don verdriet en boosheid lieten zien. Het dier was een dier die liefde en aandacht nodig had, gezelschap van anderen die even vrolijk waren als hem, maar dat had hij in tijden niet kunnen voelen.. Daarom werden zijn stappen steeds moedelozer, zijn lichaam steeds magerder en zijn humeur steeds slechter. Don Diëgo was onderweg naar het stukje gras dat in het bos te vinden was. Hij kwam er elke dag, omdat het gras er redelijk te eten was en het zonlicht niet zo snel door het bladerdak viel. Hij had geen behoefte aan zonlicht, want dan viel het op dat zijn vacht vies en ongezond was. De glans en de magie die zijn witte vacht had was er af. De eens zo mooie zilvergloed die eroverheen gedrapeerd was, was totaal verdwenen. Hij zette een laatste stap en stond toen in het gras. Zijn hoofd zakte nog meer naar beneden en rustig trok hij aan wat sprieten. Hij kauwde zoals een koe dat zou doen, traag en ongeïnteresseerd.
{open}
{open}