Een kleurenpalet van oranje tot violet. Van donkerrood tot knalgeel. Dat was waar het bloemenveld uit bestond. En zeker in de lente - dan was het wonderschoon. Ze hield van het bloemenveld. Ze had er altijd al van gehouden. De geur van de zoete nectar. De wind die met haar manen speelden. De bijen die zochten naar voedsel en vrolijk om haar oren heen zoemden. Ze was er dol op.
Ondanks dat kon de merrie niet helder nadenken. Ze kon er niet van genieten. Ze hoorde enkel de wind constant in haar oren foeteren. De wind fluisterde haar kwetsende woorden toe. De wind leek haar te haten. Ze begreep het niet. Voor geen ene kant. Waarom mocht ze het bloemenveld van de wind niet liefhebben. Vroeger had hij er nooit problemen mee gehad. De merrie kon niet meer helder nadenken. En de prachtige kleuren van de felgekleurde bloemen, werd een oceaan van grauwe tinten.
‘Hou op!’ schreeuwde opeens haar stem over het veld. De echo kon je horen, maar de merrie luisterde niet naar haar eigen stem. Enkel naar de wind. De wind, de wind, de wind. Het kwelde haar. Het pijnigde haar. Woorden ontstonden in de kleurloze oceaan. Letters in neon kleuren die haar brein niet meer aankonden. Ze flitsten voorbij, ze kon ze niet meer lezen. Langzaam vormden de woorden in iets anders. Ze kon er niet helden uit worden. Ze kneep haar ogen samen. Starend in de beelden van haar eigen gedachten - voor een buitenstaander die haar gedachten niet kon zien, leek ze in het niets te staren. Toen werd het opeens duidelijk wat er op haar netvlies vormde.
Vissen.
‘Nee nee nee!’ gilde ze wanhopig. Ze probeerde haar ogen dicht te doen, en ze duwde haar neus tussen haar knieën. ‘Nee!’ gilde ze nogmaals. Ze trilde van top tot teen. De beelden werden steeds erger. De vissen schoten om haar oren heen. Ze zwommen tussen haar benen door. Ze sneden met hun vlijmscherpe vinnen in haar huid. Ze gilde nogmaals wanhopig. Dit keer was het een schel, klankloos gehinnik. Ze zakte in elkaar. De pijn werd ondraaglijk. De pijn in haar hersenen kon ze niet meer aan. Haar knieën begaven het trillend, en ze stortte ten aarde. In de grauwe oceaan. Tussen de vissen. (In feite landde ze veilig tussen de bloemen) Ze kreeg geen lucht meer naar mate ze dieper wegzonk in de oceaan. Haar trommelvliezen leken wel te knappen, zo'n pijn deden haar oren. Alles werd een waas. Het beeld werd eerst onscherp. Toen enkel een kleurenpalet van vage tinten. Toen werd het zwart.
‘Oh mijn god!’ Alsof ze niets had meegemaakt werd ze ‘‘wakker’’ in het bloemenveld. Feitelijk had ze niet geslapen. Enkel haar gedachten waren met haar op de loop gegaan. Ze trilde nog helemaal na. Ze zuchtte eens diep. ‘Het is niks Magnifico, enkel de gevolgen dat je drachtig bent,’ probeerde ze zichzelf toe te sussen. Maar het hielp niet. Het werd alleen maar erger. Wat had ze gedaan! Ze was weer drachtig. Hoe hard had ze nog tegen zichzelf gezegd: Magnifico, dat wíl je niet nog eens meemaken. En wat deed ze. Ze deed precies datgene waar ze zichzelf nog zó voor had gewaarschuwd. En nu veranderde ze in een wrak. Ze was niet meer meester van haar eigen gedachten. En dat maakte haar zo machteloos. Als je niet meer helder kon nadenken. Dat deed haar pijn.
Eigenlijk durfde ze niet te kijken, echter deed ze het toch. Ze draaide zo met haar hals, dat ze zich had over haar eigen buik. En die was duidelijk toch wat boller. Het was serieus. Er zat iets in. Er ontwikkelde weer een foetus in haar baarmoeder. Oh god, wat had ze zichzelf weer aangedaan! Wat was ze ook weer een ongelooflijke súkkel!
Ondanks dat kon de merrie niet helder nadenken. Ze kon er niet van genieten. Ze hoorde enkel de wind constant in haar oren foeteren. De wind fluisterde haar kwetsende woorden toe. De wind leek haar te haten. Ze begreep het niet. Voor geen ene kant. Waarom mocht ze het bloemenveld van de wind niet liefhebben. Vroeger had hij er nooit problemen mee gehad. De merrie kon niet meer helder nadenken. En de prachtige kleuren van de felgekleurde bloemen, werd een oceaan van grauwe tinten.
‘Hou op!’ schreeuwde opeens haar stem over het veld. De echo kon je horen, maar de merrie luisterde niet naar haar eigen stem. Enkel naar de wind. De wind, de wind, de wind. Het kwelde haar. Het pijnigde haar. Woorden ontstonden in de kleurloze oceaan. Letters in neon kleuren die haar brein niet meer aankonden. Ze flitsten voorbij, ze kon ze niet meer lezen. Langzaam vormden de woorden in iets anders. Ze kon er niet helden uit worden. Ze kneep haar ogen samen. Starend in de beelden van haar eigen gedachten - voor een buitenstaander die haar gedachten niet kon zien, leek ze in het niets te staren. Toen werd het opeens duidelijk wat er op haar netvlies vormde.
Vissen.
‘Nee nee nee!’ gilde ze wanhopig. Ze probeerde haar ogen dicht te doen, en ze duwde haar neus tussen haar knieën. ‘Nee!’ gilde ze nogmaals. Ze trilde van top tot teen. De beelden werden steeds erger. De vissen schoten om haar oren heen. Ze zwommen tussen haar benen door. Ze sneden met hun vlijmscherpe vinnen in haar huid. Ze gilde nogmaals wanhopig. Dit keer was het een schel, klankloos gehinnik. Ze zakte in elkaar. De pijn werd ondraaglijk. De pijn in haar hersenen kon ze niet meer aan. Haar knieën begaven het trillend, en ze stortte ten aarde. In de grauwe oceaan. Tussen de vissen. (In feite landde ze veilig tussen de bloemen) Ze kreeg geen lucht meer naar mate ze dieper wegzonk in de oceaan. Haar trommelvliezen leken wel te knappen, zo'n pijn deden haar oren. Alles werd een waas. Het beeld werd eerst onscherp. Toen enkel een kleurenpalet van vage tinten. Toen werd het zwart.
‘Oh mijn god!’ Alsof ze niets had meegemaakt werd ze ‘‘wakker’’ in het bloemenveld. Feitelijk had ze niet geslapen. Enkel haar gedachten waren met haar op de loop gegaan. Ze trilde nog helemaal na. Ze zuchtte eens diep. ‘Het is niks Magnifico, enkel de gevolgen dat je drachtig bent,’ probeerde ze zichzelf toe te sussen. Maar het hielp niet. Het werd alleen maar erger. Wat had ze gedaan! Ze was weer drachtig. Hoe hard had ze nog tegen zichzelf gezegd: Magnifico, dat wíl je niet nog eens meemaken. En wat deed ze. Ze deed precies datgene waar ze zichzelf nog zó voor had gewaarschuwd. En nu veranderde ze in een wrak. Ze was niet meer meester van haar eigen gedachten. En dat maakte haar zo machteloos. Als je niet meer helder kon nadenken. Dat deed haar pijn.
Eigenlijk durfde ze niet te kijken, echter deed ze het toch. Ze draaide zo met haar hals, dat ze zich had over haar eigen buik. En die was duidelijk toch wat boller. Het was serieus. Er zat iets in. Er ontwikkelde weer een foetus in haar baarmoeder. Oh god, wat had ze zichzelf weer aangedaan! Wat was ze ook weer een ongelooflijke súkkel!